Images de page
PDF
ePub

bewezen, dat de larve (1" lang) de wortelen, schadelijk; terwijl eene mijt, de Acarus fari

van 't koren aantast. Wanneer nu de tor aan het bovendeel en de larve aan het ondereinde knaagt, moet de schade niet onaanzienlijk zijn! Indien wij de mosschen niet hadden, 't zou er barbaarsch uitzien! Men heeft in de maag eener enkele mosch meer dan honderd kleine kevertjes en ledematen van den Zabrus gibbus gevonden en 't zou wel raadzaam zijn deze vogels te sparen.

t Zal den Heer O. K. misschien niet onwelkom zijn te weten welke insekten de koornzolders en de meelvaten bezoeken daarna met de middelen hunner verdrijving bekend te worden.

-

om

en

Sitophilus (Calandra) granarius L., van welks Latijnsche benaming 't Hollandsche woord Klander wel afkomstig zal wezen. Dit kevertje is ongeveer 3 lang, bruin of pikzwart, met diepe streepen op de bovenvleugels. Het wijfje () legt hare eieren bij de graankorrels; de daaruit komende larven leven er in, kunnen, indien men ze met rust laat, geheele voorraadschuren uitplunderen of bederven. Men vindt dikwijls in, uit Italië komende, slechte rijst een kevertje, S. oryzae L. Hoewel het niet geheel en al bewezen is, dat dit dier zich hier te lande voortplant, kan ik echter mededeelen, dat ik eens een levend exemplaar, buiten Amsterdam aan den Ringdijk op eene schutting, gevonden heb. 't Diertje is slechts 2'' lang en heeft vier roode vlekjes op de donkerbruine dekschilden.

Apion frumentarium L., 1/2" lang, bekend onder den naam van roode korenworm. LINNAEUS hield deze tor voor zeer schadelijk, 't is echter bewezen, dat de larve van dezen snuitkever wel in Duitschland nadeel veroorzaakt, doch hier te lande zelden in 't koorn voorkomt.

Tenebrio molitor L. De larve van deze tor vindt men zeer dikwijls op koornzolders, in meelkisten, bij bakkers enz. en is bij liefhebbers van nachtegalen goed bekend onder den naam van meelworm.

Trogosita caraboides Fabr. De larve van dezen kever (4'" lang) leeft, hoewel zeldzaam in de Nederlanden, ook in 't koorn.

nae de G. in groote menigte aldaar gevonden wordt.

De opgenoemde insekten zijn voor ons de nadeeligste in het koorn, maar de wijze Schepper heeft er weder andere geschapen, welker doel alleen is om bovengemelde diertjes te vervolgen en te vernietigen. Men kent de zoogenaamde Ichneumonen wel: onder dit geslacht zijn eenige soorten, die bestendig de larven der Kalanders vervolgen. Zij leggen, op eene behendige wijze, onder de epidermis van die larven, eiertjes, welke door de warmte spoedig uitkomen en ze, bij levenden lijve, opvreten, waarna de Ichneumon-inquilinen zich verpoppen, Ichneumonen worden en het werk hunner ouders voortzetten.

De bekende Vespa Crabro bouwt haar nest in de gaten der muren en onder de daken, bezoekt trouw de koornzolders en is daardoor zeer nuttig, als de verdelgster van duizende koornwormen.

Den Pompilus Viaticus, hoewel op straatwegen levende, vindt men nu en dan ook wel in koornmagazijnen, alwaar hij zijnen roof zoekt, terwijl het wijfje van eene wesp: Trypoxylon figulus, eene voorraadschuur van koornwormen voor hare jongen gereed maakt. Moet men den Schepper niet bewonderen, dat hij zulke heerlijke middelen gebruikt om deze onze broodvijanden te keer te gaan?

Wat nu eindelijk de middelen betreft om den Klander (een Wolf als insekt ken ik niet) uit de granen te houden 't zal steeds het beste zijn 't koorn dikwijls te luchten, veel om te schudden en te verplaatsen. De eenige, mij bekende, wijze om deze diertjes zeker te verdrijven, is de volgende: men strooit vlasknoppen, hier en daar, op het aangetaste koorn; de aanwezige, maar ongenooide, gasten sterven alsdan onmiddelijk. 't Komt op eene proefneming aan.

EEN ENTOMOLOOG.

Groene Donderdag (I.; bl. 187, 243, 332). Deze benaming kwam in de middeneeuwen het eerst in gebruik en de woorden van den 23sten Psalm, vs. 2, hebben er, evenmin als de afleiding van het woord Carena (carème), niets geen betrekking op.

Tinea granella L., bekend onder den naam van witten koornworm, 3" lang; 't wijfje legt hare eieren bij 't koorn, de larve spint ver- Het waarschijnlijkste is dit : de Joden, die scheidene graankorrels te zamen, vreet ze uit Christenen waren geworden, vierden hun en brengt den winter in een spinsel van hout-oude Paaschfeest niet meer, doch aten toch spaandertjes aan de balken door: verpopt zich in Maart of April en komt, na vier weken, als eene mot te voorschijn. In Frankrijk, waar deze Tinea granella zeldzaam is, wordt deze door eene andere mottensoort, de Oecophora cerealella, vervangen.

Asopia farinalis, welk diertje tot de Microlepidopteren behoort; het leeft als larve in Mei en September in het meel en wordt zeer

het Paaschlam, met bittere sausen, uit groene kruiden bereid. De eerste Christenen uit de Joden hadden nu nog dezelfde gewoonte op den Donderdag dier week behouden, van daar welligt is later de naam ontstaan. Deze Groene Donderdag heeft echter velerlei benamingen: zoo als й ayı TεμжτỲ, de 5de heilige dag, Eucharistia, dies natalis, dies coenae dominicae, natalis calcis, dies panis. In de 5de eeuw had

-

de viering des Avondmaals en de voetwassching nog in de Grieksche en Armenische kerken en in Abyssinie in werking, in de Westersche kerken niet algemeen alsdan plaats, en op dien dag wascht de Paus en wasschen soms ook wereldlijke Vorsten de voeten van 12 armen, die 's middags, om der gelegenheid wille, goed worden onthaald. Genoemde plegtigheid was ook nog in sommige oorden van Duitschland bij de Protestanten gebruikelijk, doch is, even als in Engeland, afgeschaft, ja, om deze voetwassching werd die dag ook wel dies pedilavi, captilavii en mandati genaamd. Het Dies competentium [confitentium?], was afkomstig van de, op dat tijd-| stip gedoopte Catechumenen, welke dan het gebed des Heeren of de Geloofsbelijdenis moesten opzeggen, en tot op de helft der vorige eeuw werden de Protestantsche jonge lieden in Duitschland op den Groenen Donderdag bevestigd. Dewijl ook de boetelingen alsdan weder tot het Avondmaal werden toegelaten, noemde men hem tevens dies indulgentiae. De Grieken vierden dien dag altijd meer eenvoudig. De Westersche kerk zegent, bij die gelegenheid, het Chrisma in voor het geheele jaar, de altaren worden gereinigd en de Paus spreekt den banvloek tegen de Protestanten uit. In vele streken van Duitschland Zwitserland rept men van den Grooten Donderdag. P. E. Z.

en

Heksenweegschaal van Oudewater (I. ; bl. 188, 247, 272).

Extract uit de Registers van de Judicieële en dagelijksche Acten der stede Oudewater, gegeven aan de laatsten aldaar op den 21 Junij 1729 om hekserij gewogene.

Kopia. Wij Burgemeesteren, Schepenen ende Raden der Steede Oudewater in Holland, doen cond en certificeeren mits deezen, ten verzoeke van CLAAS ARIENSZ. VAN DEN DOOL, geboortig te Noordeloos, oud omtrent 37 jaaren, kortagtig en eenigzints spitsig van Ligchaam, hebbende blaauwe oogen, hoog bruin van vel en hair en NEELTJE ARIENS KERSBERGEN, geboortig van Lakerveld, oud omtrent 31 jaaren, matig van postuur en hoog zwanger, bruin van vel, blaauwe oogen, man en Vrouw, woonagtig op den Dool onder Meerkerk, dat op huijden voor ons verscheenen zijn de Heeren DIRK VAN DER LEE en GERRIT INGEN VAN LIESVELD, Schepenen dezer Steede, mitsgaders JAN RACAUTE, geswooren Waagmeester, dewelke, ten verzoeke van de Requiranten, verklaarden waar en waarachtig te zijn, dat door voorn. Waagmeester JAN RACAUTE, op ernstige instantien van de Requiranten, in presentie van de voorn. Heeren Schepenen en andere Notabele persoonen op huijden den voorsz. KLAAS ARIENSZ. VAN DEN DOOL, in deezer Steede Waag, met de ordi

naire balance en opregte Troijaansche wigte, gelijk men altoos in dezer Steede Waag gebruikt, is gewoogen, na dat PHILIP VAN DER WERFF, Geregts-Bode deezer Stad, had verklaard, dat denselve CLAAS ARIENSZ. VAN DEN DOOL door hem was ontkleed, schoenen en koussen mitsgaders andere kleederen uijtgedat hij eenige zwaarte van gewigt bij zich had, toogen, en zulks alleen in zijn hemd, zonder en is denzelven persoon bevonden zwaar te weezen een honderd twee en twintig ponden der voorsz. Troijaansche wigte; wijders is de Voorn. NEELTJE ARIENS KERSBERGEN ingevoege voorsz. meede gewoogen, en naar dat door JACOMIJNTJE AERTZ DEKKER, Stads Vroedvrouw alhier meede was verklaard dat de meergem. NEELTJE ARIENS KERSBERGEN, door haar was ontkleed, schoenen en koussen uitgetoogen en zulks alleen bedekt met haar hembd en zwarte falie over haar bloote ligzonder datse eenige zwaarte of gewigte bij chaam, hangende het hair los bij het hoofd. haar hadde, en is dezelve persoone bevonden zwaar te wezen cen honderd en tien ponden vervolgens wij dat de voorsz. gewigte met de voorsz. Troijaansche wigte; Certificeeren natuurlijke proportie des Ligchaams van de Requiranten beijde zeer wel is accordeerende bevonden, en alzoo zij daar van verzogten onze opene brieven van Certificatie om dezelve te dienen, daar en zoo zulks behoord, hebben weigeren, dit alles zonder bedrog; en in bewij haarlieden 't zelve niet kunnen nog willen wijs van waarheid hebben wij deze met onze Steede Zeegel en ondertekeninge van onzen Secretaris bekragtigd op den 21 Juny 1729. L: S:

Leges.

N. N.
Secretaris.

[merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

In eene verzameling van éénlettergrepige verEénlettergrepige verzen (I.; bl. 191, 301). zen zal het volgende ook wel een plaatsje verdienen. Ik bedoel een rijmwerk, want meer is het niet, van niet minder dan 218 regels (elke regel bestaat uit acht éénlettergrepige woorden, bijgevolg eene verzameling van 1744 monosyllabi!) door ISFRIDUS THYS als

Toemaetje medegedeeld achter zijne curieuse Verhandeling over onse Nederduytsche Tael (zijnde een antwoord op de Prijsvraag: » in hoeverre de moedertael tot grondslag dienen moet in het leeren van andere taelen en van weetenschappen") in 1821 te Antwerpen uitgegeven. Eenige regels zullen voldoende zijn om een denkbeeld van THYS 's dichtwijze te geven:

Ik gaen van daeg eens op de jagt:

"T is zeer schoon weer, ik gaen: maer wacht:
Want naer ik zien, komt PEER daer aen,
Om met zyn kudd' naer d' heyd te gaen;
Dag PEER, dag JAN, gy gaet naer d' heyd',
Ja JAN ik stauw myn vee ter weyd'!
Ziet hoc den hond het schaep dryft aen,
En hoe hy 't dan ook weer haud staen. enz.
Het slot luidt aldus :

Het is te laet doen naer de daed:

Als 't kalf is dood, komt men te laet.

Zoo wat men doet, doet dat met raed,

Want haest en spoed en is niet goed,
Wie werkt met raed, die kan geen kwaed,
Zoo wat men doet, doet niets met spoed.

En deze man heeft hemel en aarde bewogen omdat het Koninglijk Genootschap te Antwerpen zijne Verhandeling niet met de gaude medalie bekroond heeft!

N. P. BIBLIOPHILUS.

ten vinden, die volmaakt op de beschrijving van G. VAN HASSELT passen. De naam zal, dunkt mij, wel hetzelfde zijn als ons Gelei of Gelatine, eene pastei is geheel iets anders. Maar weet J. C. K. nu ook de afleiding van het woord Daube, een' zeer gebruikelijken naam van ditzelfde geregt?

EENE HOLLANDSCHE HUISVROUW.

Gilden (I.; bl. 218, 278, 333). Het is waarschijnlijk niet overtollig om, na al het opgegevene over dit onderwerp, nog te herinneren aan de navolgende Geschriften: 1o. ADRIANI BEIJER, de Collegiis Opificum, Helmstad, 1727. 2o. J. T. BODEL NIJENHUIS, dissert. de juribus Typographorum et Bibliopolarum in Regno Belgico, Lugd. Bat. 1819, alwaar, bij gelegenheid van de ontwikkeling dezer regten, door de Gilden van drukkers en boekhandelaars in ons geheele voormalig Koningrijk (1815--1830) uitgeoefend, in het uitgebreide gehandeld. wordt over de Gilden in de Nederlanden (zie aldaar het geheele derde hoofdstuk, bl. 305423). 3°. K. H. RAU, ueber das Zunftwesen und die Folgen seiner Aufhebung, eine gekrönte Preisschrift. Leipzig, 1816, 2er Abdruck. Voorts kunnen we hier nog bijvoegen dat de dissertatie van Mr. H. O. FEITH Jr. de Gildis, (vermeld, NAVORSCHER, bl. 279, kolom a) niet verscheen in 1818, maar in 1838.

BIBLIOPHILUS.

Het wel afloopen van 't scheepje (I.; bl. 224). Over de bekers of bokalen van vroegeren tijd, vindt men vele bijdragen bij LE FRANCQ VAN BERKHEY, ALKEMADE en VAN DER SCHELLING, maar ook in een werkje van den Heer D. BUDDINGH, uitgegeven te 's Gravenhage in 1842, waarin voorkomen twee afbeeldingen van de Hansjes- en Molen-bekers. v. E. K.

Muis van de Veluwe; Kat van de Betuwe (I.; bl. 225). Tot opheldering kan misschien dienen het hier aangehaalde, uit Jonkheer ALEXANDER VAN DER CAPELLEN'S Gedenkschriften:

Engelsche verzen van C. Huygens (I.; bl. 191, 302). Tot mijn leedwezen kan ik geen voldoende inlichting hieromtrent geven. Het antwoord, op bl. 275, gaf ik uit mijn geheugen; wel wetende dat ik, veel jaren geleden, in den fraaijen 4°. druk der Otiorum libri VI, (waarvan een exemplaar, met andere stukken van dat tijdvak ingebonden, voorkomt in den Catalogue de livres etc. rassemblés par un amateur, bij SCHEURLEER te 's Hage, 1842, onder no. 1816, met het jaartal 1618) Engelsche verzen van C. HUYGENS heb aangetroffen, doch niet vergeleken tegen de twee vertaalde in de Korenbloemen (1672, bl. 528 van het 2de deel) te vinden. Thans leent mij een man van kunde en smaak de Otia, Haarlem bij PASSCHASIUS >> De Gedeputeerden van de Staeten, fynde à WESBUSCH 1634, langw. 12°; daar, in het op den Lantdach, feiden, dat die van de Ve2de boek, alleen Efforts François et Italiens, luwe waeren de finceerfte, die van de Graefen in het 6de Van als, een Ólla podrida infchap de looste, ende die van Nimmegen de allerlei talen, op bl. 513 Engelsche regels, met Nederduitsche rijmen gemengd, te vinden zijn. Maar dit is niet het bedoelde door den vrager. Nu vraag ik op mijne beurt, wie heeft de uitgave der Korenbloemen, Nederlandsche gedichten, 2de druk, (NB.) 1672, verzorgd? Zijn er misschien, op verlangen van C. HUYGENS zelven stukken uitgelaten? Hij verdient allezins dit nader onderzoek. L. J.

Galantine (I.; bl. 192, 275). J. C. K. sla slechts het eerste het beste keukenboek op en en hij zal op het artikel Geleyen, eenige recep

Opiniatrefte; "T welk oorfaeck heeft gegeven aen andre, te vergelycken die van de Veluwe by Scaepen, die van de Graeffchap by Vossen, ende die van Nimmegen by Stieren".

Wanneer men nu het woord finceer opvat in eene latere, verbasterde, beteekenis, waarin het heden ten dage en toenmaals zeker ook wel, gebruikt werd, (men zegt namelijk een Sinceer mannetje, dat is: een die den ander achter den mouw heeft), dan kon het ligtelijk gebeurd zijn, dat de sincere Veluwenaar den goed-ronden, breeden en hardkoppigen Betuwenaar wel eens te slim was. Is dit nu soms

geen voldoend antwoord op de gestelde vraag,
dan vraag ik op mijne beurt: Hoe is het bo-
venstaand historische verhaal te rijmen met het
genoemde spreekwoord?
P. N.

La supériorité aux échecs (I.; bl. 250, 340). Mijne vraag, van waar men den schrijver kent, is overtuigend beantwoord in een belangrijk artikel, opgenomen in het Handelsblad van 1 December.

De beroemde Graaf VAN ZUYLEN VAN NYEVELT, autheur van l'Attraction détruite etc., een werk, dat merkwaardige blijken van kennis en vernuft draagt, is dan ook de steller van die aanteekening op bl. 107 - welke, om hare wijsgeerige en menschlievende rigting, mij meer bijzonder dan het eigenlijke werk boeide.

Op de verdere strekking mijner vraag: de reden van het anonym, en het verband tusschen het boek en de noot, hoop ik nader ingelicht te worden.

A. & A. La supériorité aux échecs. Onder dankbetuiging aan A. & A. voor de gegeven inlichting, acht ik mij verpligt, ten aanzien zijner wedervraag, te verwijzen naar het Alg. Handelsblad van 1o Dec. 11., 2de ed. Een lid van 't Schaakgezelschap van Zuylen van Nyevelt te Zwol-» le, zegt, dat de tegenwoordige bezitters van de oorspronkelijke platen bij het zeldzaam geworden werkje, het voornemen hebben opgevat, om weldra eene tweede uitgaaf van een en ander in 't Fransch te bezorgen, zullende dan ook alle twijfel omtrent den autheur kunnen worden opgeheven.

Volgens den schrijver in 't Handelsblad, bestaat er wel degelijk eene vertaling in 't Nederduitsch, waarvan nog enkele exemplaren in handen van liefhebbers zijn.

J. M.

La supériorité aux échecs. Het werkje, onder dien titel, te Kampen, in 1792, uitgegeven bij CHALMOT, en waarvan de platen verkrijgbaar waren gesteld bij den boekverkooper BROCK aldaar, mag niet alleen aan de beoefenaars van het Schaakspel, maar aan de liefhebbers van curieuse boeken aanbevolen worden, en dit wel om eene bijzonderheid, waarvan noch in DE NAVORSCHER [?], noch in de tweede editie van het Handelsblad van 1 Dec. 1851, (in een ingezonden stuk over den schrijver van dit boekje,) wordt gewag gemaakt. Dit werkje namelijk, welks titelblad tot motto

TROIS GRANDS MAUX CURABLES PAR TROIS
GRAINS DE BON SENS.

I. Les Maux de Nerfs.

Deze eerste der drie groote kwalen, de zenuwziekte, wordt geoordeeld meer in de ziel, dan in het ligchaam te huisvesten. Als geneesmiddel wordt opgegeven: bedaardheid van den geest, enz.

De tweede kwaal is : LA GUerre. Quelques secrets pour tuer à la Guerre beaucoup plus d'Hommes, de Chevaux et de Remparts.(sic)

Deze geheimen bestaan in eenige voorschriften nopens de inrigting en het gebruik der vuurwapenen. Het eigentlijke doel des schrijvers echter is om een afschrik voor het oorlogvoeren in te boezemen, en de volken aan te sporen tot het sluiten van een' algemeenen en eeuwigen vrede.

De derde kwaal is : LA THÉOLOGIE.

Wel te verstaan: » La Théologie n'est pas la Religion. Bien au contraire &c." Hier volgen wijsgeerige beschouwingen over de ziel, de zedelijke vrijheid, de eigenschappen der Godheid enz. en eindelijk eene toespraak aan de Geestelijken, over hetgeen zij den menschen behooren te leeren, besluitende de woorden: » surtout fournissez leur dans le spectacle de vos » moeurs la preuve de votre conviction et de parfaits Modèles à suivre . . . .

Dit alles beslaat 50 achtereenvolgende bl., en breekt met het woord suivre plotseling af, in het midden van bl. 158, alwaar de draad van het Schaakspel weder opgevat wordt, waar die op bl. 107 was afgebroken, namelijk de tekst met » aux cases" en de noot met » aires” zijnde de laatste letters van het woord nécesfaires, waarna weder tekst en noten, zonder tusschenpoozen, over het Schaakspel voortgaan tot bl. 166, alwaar het boekdeeltje eindigt.

De vraag is nu: 1°. Of alle exemplaren van dat werkje die zonderlinge inlassching bevatten, en 2°. Wat de bedoeling daarvan geweest zij?

N.

Sinrycke Fabulen (I. ; 251, 343). In de bijvoegselen door TYDEMAN op de Geschiedenis des Vaderlands van BILDERDIJK, X., bl. 322 en 323, heeten de Sinrycke Fabulen het laatste werk van PIETER DE LA COURT: evenzoo in de Verhandeling over hem en zijne geschriften door O. VAN REES; Utrecht, 1851, bl. xv der Inleiding, welke het boek, waarover wij handelen, als een der belangrijkste van zijne pen voert: du Bon sens! du Bon sens!" bevat tot afschildert. Voor het overige wordt verwebl. 107 tekst en noten betreffende het Schaak- zen naar het door den Heer GROEBE meêgespel. De tekst, slechts één regel beslaande, deelde in den Konst- en Letterbode voor 1844; eindigt met het woord: » aux" als custos, de II, bl. 211, alwaar evenwel, en vooral naar noot breekt af midden op de bladzijde, mid- aanleiding van de, in de Sinrycke Fabulen den in het woord nécessaires, aldus: néces". voorkomende, letters P. C. P., in twijfel Maar onmiddelijk daaronder, op dezelfde blad-wordt getrokken of PIETER, dan wel PIETERSzijde, leest men het volgende: zoon haar geschreven hebbe; laatstgenoemde

D

was immers de persoon, die, op den 28sten
April 1685 overleed en op wien alzoo het
Slotvers, door SWEERTS vervaardigd, van
toepassing was.
V. D. N.

Jan Tabak (I.; bl. 251). Zoo schreef ik bij mijne aanhaling, omdat ik het te Naarden zoo gelezen of gehoord heb. Maar alle mijne nasporingen hebben schipbreuk geleden. Evenwel ben ik op het denkbeeld gekomen of het ook eene verbastering is van JAN REMAK, die zich, in 1646, zoo kloekmoedig gedroeg bij Thienen en het verrastte met twee andere soldaten, twee in Kapucijnsche kleederen en een in Jesuietsch gewaad, en het innam.

P. E. Z.

Het boek de tribus impostoribus" (I.; bl. 251, 344, 364). Van dit beruchte werk heeft men twee handschriften ontdekt, en, dat men het aan Keizer FREDERIK II, den grimmigen vijand der Pausen, heeft toegeschreven, is welbekend. Dat FREDERIK echter evenmin de maker is van het boek, als de zamenstelling er van in zijnen tijd valt, blijkt daaruit, dat FRANCISCUS, IGNATIUS en DOMINICUs er in opgenoemd worden; wij kunnen derhalve het tijdstip, waarop het werd zamengebragt, niet berekenen vóór het jaar 1556, ofschoon de verklaring van CAMPANELLA ons op het jaar 1538 zou terugwijzen.

Het zou ons evenwel zeer moeilijk wezen, iets betrekkelijk den Schrijver uit te maken; daartoe ontbreken alle de noodige sporen, die tot eene bepaalde persoon geleiden.

den dag is getreden, daar men er, bij de lezing, geen spoor van sektengeest in vindt. Duitschland wordt algemeen als de plaats, waar het boek vervaardigd en verschenen is, opgenoemd, en de meer weemoedige dan luchtige stemming van het geschrift kan ook ten bewijze strekken, dat zijn maker een Duitscher is geweest, die, te midden van zijne twijfelingen, om licht worstelde, maar niet genoegzame kracht van geest bezat, om tot de waarheid door te dringen.

Het is aan te nemen, dat het werk in 't eerst het opschrift: de imposturis religionum gevoerd heeft, daar de vervaardiger geen' der drie stichters van Godsdiensten een' bedrieger hect. Eerst in het vervolg, toen, welligt door eene secte, het geschrift meer verbreid was geworden, kan men, gebruik makende van het gerucht, dat de uitdrukking van Keizer FREDERIK II vermeldde, het boek als: de tribus impostoribus betiteld hebben.

Het Latijn, dat in beide Handschriften barbaarsch is, behoort tot de zestiende eeuw en de uitgaven, die, van het Liber de tribus impostoribus, vóór het einde van die eeuw, in het licht zijn verschenen, kunnen echt zijn; dat echter het Breve Compendium de impostoribus religionum het oudere en oorspronkelijke werk is, schijnt uitgemaakt. [Uit eene beoordeeling van het geschrift: » De impostura religionum breve compendium, seu liber de tribus impostoribus". Nach 2 Manuscripten und mit historisch-literarischer Einleitung herausgegeben von F. W. GENTH; Leipzig, 1833. Zie Lit. Bl., N°. 18. 17 Feb. 1837.]

[ocr errors]

N. N.

Het boek de tribus impostoribus". Ondanks de bijdragen van E. en ICHINEUTES, waag ik cene derde, getrokken uit het H. S. eener geleerde briefwisseling van J. ST. BERNARD uit het midden der vorige eeuw. Zij werd mij door een vriend ter hand gesteld, die 't oorspronkelijke letterlijk heeft opgeschreven.

J. M.

J. ST. BERNARD, Commerc. Litt. Ep. 306 en 309.
Wel Edle heer!

Wanneer wij uit den stijl eene gevolgtrekking hadden te maken, dan schijnt het, dat een man, die hetzij als Beambte in dienst van den Staat was, hetzij ook niet iemand, die zich door geschiedvorsching en door uitgestrekte reizen gevormd en zich de kennis der wereld verworven had — in de verdeeldheid, waartoe hem de Religietwisten en de wijsgecrige studieën met alle stellige (en overgeleverde) Godsdienst hadden doen geraken, deze kleine verhandeling als eene soort van Belijdenis, bij tusschenpozen, heeft nedergeschreven. Zoodanige twijfelaars waren er, in het Twee brieven van eene mij onbekende permidden en de tweede helft der zestiende eeuw, foon genaamd JACQUES MÜLLER mij dezer dameer dan een, nadat, door de Hervormingen gen, en de laetste gisteren ter hand gekomen, van LUTHER en ZWINGLI, de Katholieke Kerk geven mij aanleiding UWED. deswegen te zoo magtig werd geschokt en zich enkele sek- fchryven, en de gemelde brieven woordelyk ten opwierpen, die den hervormingslust nog mede te deelen; niet twyfelende of UE. sal verder, ja tot omstorting van al, wat stellig de begeerte hebben de faak te onderzoeken, was, doordreven. Van zulk eene leer zouden en het gemelde boek wel willen fien, waarvan ook de Lucianisten geweest zijn, en, dat van hen foo veel van vele is gefchreven, en waaromdit boek is uitgegaan, is niet onmogelijk; het trent de meeste geleerden van gevoelen syn komt ons echter waarschijnlijker voor, dat geweest, dat nooit heeft in de weereld gezich deze (of eene haar gelijke) sekte het geweest, maar een louter verdigtsel was. Glyk schrift eerst in lateren tijd heeft laten aanleunen, dan dat het, van den aanvang af, als de vrucht eener zoodanige vereeniging voor

BAYLE, Dict. Crit. Tit. ARETIN (PIERRE) Not. g. Op het ontfangen van den brief fub No. 1, fchreef aan die perfoon, dat vermids niet melde

« PrécédentContinuer »