Images de page
PDF
ePub

vier boeken van 't vergulde licht der Zeevaart of de konst der Stuurlieden enz. (Amst. 1660). Op den titel staat dat GIETERMAKER, een tijd ter zee gevaren hebbende, nu schoolhoudende te Amsterdam op de Brouwersgracht is, leerende een iegelijk Schrijven, Cijferen, Boekhouden, Geometrie der landen enz. De 2de druk van dit werkje verscheen in 1697 en de 3de in 1742. Allen zijn met 's mans portret, hem voorstellende op gevorderden leeftijd, met vermelding dat hij te Medemblik in 1621 is geboren.

Het tweede werkje is een Almanak door hem in 1662 uitgegeven. Vooraan staat dit versje: Ick die dees Almanach, hier stel voor ijder een, Tot nut van 't varendsvolck, ten beste van 't gemeen, Erken geen voor de mijn, al voeren's mijnen nacm; Dan daerop staet gedrukt mijn trony en dees faem.

In de Opdragt of voorrede van dezen Almanak wordt GIETERMAKER genoemd : » Leermeester der navigatie, in dienste van de Ed. Heeren bewindhebbers van de geoctrooyeerde Oost Indische Company ter Kamere van Amsterdam als examinateur over de Stuerlieden".

Daar ik meende dat deze bijzonderheden, betreffende een onzer te weinig bekende verdienstelijke mannen, niet onbelangrijk zijn, heb ik ze hier medegedeeld. Aangenaam zal het mij evenwel zijn, indien de Heeren Navorschers nog meerdere berigten omtrent GIETERMAKER kunnen geven.

[blocks in formation]

|

ken van het St. Jansvuur; waar kan men daaromtrent eenige bijzonderheden opgeteekend vinden?

DIGO.

Georgius Cragius; Claude Legros de St. Hilaire. Onder de Professoren, die op de Illustre school te Middelburg hebben gedoceerd, komen voor GEORGIUS

CRAGIUS en CLAUDE LEGROS DE ST. HILAIRE. Zie Tegenw. Staat van Zeeland, I.; p. 194. Beiden kregen reeds in 1652 hun ontslag, de eerste, die Professor in de Regten was, omdat niemand naar zijne lessen kwam luisteren; de andere, omdat zijne voorlezingen (in de Wijsbegeerte) "te hoogdravend" waren. Is er ook iets van het vroeger en later leven dezer personen bekend? En, zoo ja, wáár te vinden? Ik kan er alleen dit bijvoegen, dat men op CRAGIUS nog al gesteld scheen en dat LEGROS DE ST. HILAIRE, na bekomen ontslag, getracht heeft Waalsch Predikant te worden. Of dit hem gelukt is, weet ik niet.

L.

Testament van den Heer de Pinto. "Notitie van eenige considerable legaten, gecopiëert naar het testament van den overledenen heer D'heer DE PINTO, Portugeesche Jood t'Amsterdam, aen de ondergenoemde als volgt:

[ocr errors]

1o. Aen d'heeren Staeten, vijf tonnen gouds voor het gemeene land ƒ 500,000 20. Aen deselve, om den oorlogh te voeren, een en half millioen, zonder intrest, dogh als 't binnen thien jaaren geen oorlogh is, intrest te geven,, 1,500,000 3o. Aen alle Christene kercken zoo binnen Amsterdam als 's Gravenhage, de som van 10,000 4o, Aen alle Christene Wees-huijsen te Amsterdam en 's Gravenhage 25,000 5o. Aen de Zuijderkerck t'Amsterdam 20,000 6o. Ten behoeve van den armen te Amsterdam, zullen gelost worden veertig schepen turf alle jaaren, yrit van imposten.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

Apel weeskind, dat heden bij 't afsterven in 't weeshuis binnen Amsterdam en 's Gravenhage daaruit sal gaan f 10,000 An de Portugiessche tempel tot Amsterdam, ,, 1,500,000

een en een half millioen

Casparus van den Ende. In mijne portrettenver-3 zameling van Nederlanders, komen er eenige voor waaromtrent ik geene berigten kan vinden. Daaren het Portugiessche Weeshuijs tot Amsteronder behoort ook de boven gemelde. Her port is geschilderd door L. DE JONGE, en gegraveerd door R. A. PERSIJN, Ao. Dni. 1654. Aetat. 40.

[blocks in formation]

Het St. Jans vuur. In het werk van den archivist "GACHARD, Rapport à Monsieur le ministre de ,, l'intérieur sur les archives de Lille," vindt men op bl. 255 in het itinerarium van Keizer KAREL V, gedurende het jaar 1515, dat Z. M. van den 19den Junij tot den 9den Julij doorbragt te 's Gravenhage, en onder anderen:

"Le 23 Juin, l'archiduc alluma le feu de St. Jean, "en la manière accoutumée, le 24 etc."

Welke plegtigheid wordt bedoeld door het ontste

dan

[ocr errors]

75,000 100. Het zwart laken, waarmede des overledenen zijn huis en buitenplaatsen zullen behangen zijn, zal uitgedeelt worden.

11o. Aen de Restanten ten behoeve van de zoogenoemde Joodsche stad Jeruzalem, een millioen f 1,00,000

12o. Aen den Hoogduijtschen tempel,, 15,000 13o. Aen sijn neef PIETER ARIAS, 31 tonnen gouds, onder conditie des overledenen sijne nicht te trouwen 3,100,000

[ocr errors]

14°. Aen deszelfs weduwe drij millioen, alle huijsen en buitenplaatsen tusschen Amsterdam en 's Gravenhage. ,, 3,000,000 150. Aen elk des overledenen neven ƒ 25,000, sijn 10 in getal ƒ 250,000 16o. Aen ieder baarman, die het lijk dragen, 1000 dukaten, sijn 16 in getal 84,000 17o. Aen de dienstboden en knegten die bij den overledene in huijs wonen, f 10,000, sijn seven in getal 70,000 Bovenstaande Notitie heb ik op een oud blaadje geschreven gevonden. Zou iemand mij ook kunnen zeggen:

1o. Of deze opgave juist is?

[ocr errors]
[ocr errors]

20. Of deze bepalingen ten uitvoer zijn gelegd? 3o. Wat er alzoo meer van dezen Heer DE PINTO bekend is? H. T.

De portretschilder Van der Mijn. De Gentleman's Magazine voor 1734 meldt ons het volgende: " Maandag 15 April, begaf zich de Prins van Oranje, van de Prinsessen vergezeld, naar de woning des Heeren VAN DER MIJN, op Cavendish Square, tot bezigtiging der schilderijen, door genoemden kunstenaar vervaardigd. Des Prinsen tevredenheid over het getoonde bewoog hem den Heer VAN DER MIJN uit te noodigen om, den morgen daarop, aan het paleis van St. James te verschijnen, waar de schilder eene afbeelding van den jong-getrouwden Vorst, in het gewaad van de Kouseband-orde, waar hij onlangs meê begiftigd was, aanvangen zou. Dit gaf, naderhand, ook den Prins van Wallis aanleiding om voor hem te zitten. Nadat hij in schets gebragt was, begeerde hij van zijne zuster, de Prinses van Oranje, dat zij nu eens het portret van den Heer VAN DER MIJN zou beginnen. Hieraan bewilligde zij niet slechts, maar voerde het opgedragen werk zoo keurig en meesterlijk uit, dat elk de gelijkenis bewonderde."

Wie is die VAN DER MIJN geweest, en bestaat zijne, door vorstelijke handen vervaardigde, beeldtenis ook nog in Groot-Brittanniës rijke verzameling van allerlei zeldzaamheden, het Britsche Museum?

SCIOLUS.

Aanvulling der Biogr. schets van Gezangdichters. In de Biographische schets van de Dichters en Bewerkers der Evang. Gezangen, zoo als die voorkomt in No. 17 van de Kerkelijke Courant, 1851, ontbreken nog enkele datums en geboorte- of sterfplaatsen, n. 1.: JOHANNES CORNELIUS BOOT, geb. te Leur den Julij 1761.

BERNARDUS ELIKINK, geb.te Amsterdam den...1701. WILLEM DE ROO, geb. te......den....1753, overl. te Tiel den....Februarij 1813.

ABRAHAM RUTGERS, geb.te Aalsmeer, den..Sept. 1751. WILLEM SLUITER, overl. te Rouveen, den... Dec. 1673. JOHANNES VOLLENHOVE, geb. te Vollenhoven, den

[blocks in formation]

Raadsel. Onder mijne aanteekeningen omtrent beroemde Nederlanders, vind ik het volgende Raadsel, betrekking hebbende op een beroemd Staatsman:

Mijn eerste lettergreep geeft U een naam te lezen
Van iets, dat nooit bestond of zal bestaan na dezen;
Mijn tweede duidt het zoetst van Hymets boorden aan;
Mijn derde heeft veel goeds en ook veel kwaads gedaan;
Mijn derde en vierde zaam verbonden

Wordt steeds van elk gezocht, maar nooit genoeg gevonden.
De naam in zijn geheel blijft bij het nageslacht
Altijd in zegening, om 't nut haar aangebragt.

[blocks in formation]

Nestels der Kavallerie. "Ten tijde der onlusten", zoo las ik onlangs in zeker bock: "die in de Nederlanden in de 16de eeuw voorvielen, zonderde zich een corps dappere Nederlanders van den Hertog van ALBA af, om zich aan hunne landgenooten, de Geuzen, aan te sluiten. De Hertog vaardigde in zijnen toorn een bevelschrift uit, waarbij zij allen met de galg bedreigd werden. Zoodra deze onverschrokkene mannen dit vernomen hadden, deden zij eenen spijker, aan een koord vastgehecht, om den hals, als zinnebeeld der straf, die op hen wachtte, wanneer zij het ongeluk hadden, in 's Hertogs handen te vallen. Daar zij echter zich steeds door dappere daden onderscheidden, zoo werden het koord en de spijker, die zij uit bitteren spotlust gedragen hadden, hun naderhand als onderscheidingsteeken toegekend.

Men wil hierin den oorsprong der nestels bij de kavallerie gezocht hebben."

Kan een der Heeren Uitvorschers mij hieromtrent ook nader inlichten?

G. E. J. RIJK.

Ναπολέων ἀπολέων. Op bl. 281 (Dl. I van DE NAVORSCHER) lees ik cene belangwekkende bijdrage nopens mythische of wonderbare uitleggingen, omzettingen en andere eigenschappen, die men somtijds aan den naam van NAPOLEON verbonden heeft; dit bragt mij nog eene dergelijke aardigheid op dien naam te binnen, die ik echter slechts voor de helft meer weet, daar het reeds zeer lang geleden is dat ik ze gelezen heb, en ze in der tijd niet heb opgeteekend. Zoo mijn geheugen mij dus geene parten speelt, gaf de naam van NAPOLEON, telkens cene letter er aflatende, aanleiding tot den volgenden zin:

Napoleon.

[blocks in formation]

Aanslag op Nijmegen in 't jaar 1702. Na het sluiten van den Nijmeegschen vrede op den 10den Augustus 1678, en toen de Franschen die stad reeds ruim 4 jaren vroeger (op den 30sten April 1674) ontruimd hadden, ondernamen deze nog eenmaal in Junij van 't jaar 1702, onder 't beleid van den Maarschalk DE BOUFLERS, eenen aanslag op de stad Nijmegen, die zoodra niet vernomen werd, of men stelde zich van bin nen te weer, zoodat het geschut op de wallen werd

(*) Om zonderling te zijn, beloven wij aan den Oplosser: noch 100 guldens, noch een present-exemplaar van DE NAVORSCHER, levenslang. H. BR.

gehaald, en daarmede op den naderenden vijand losgebrand, die zich van een der buitenwerken, Kijk in de pot genaamd, poogde meester te maken, doch na eenige schermutselingen met verlies terug gedreven werd.

Deze omstandigheden zijn in 't algemeen genoegzaam bekend, maar niet, voor zoo ver ik weet, dat zekere Predikant, EILBRACHT genaamd, zich daarbij bijzonder, als aanvoerder der Burgerij, zou gekenmerkt hebben.

Ik vind dienaangaande de volgende mededeeling in een oud aanteekenboekje, welke DE NAVORSCHER misschien wel der moeite waardig zal oordeelen, in zijne bladen op te nemen.

,, Zoo mij verhaald is van mijne voorouders, zouden wij een Neef gehad hebben, met name EILBRACHT, die te Nijmegen op Zondag, in 't jaar 1702, staande te prediken, verwittigd werd, dat de vijand voor de stad was, waarop hij, met zijne gemeente naar de wallen gaande, het alzoo bevond; en met zijne gemeente bragt hij het geschut aldaar, en defendeerde de stad. Het volgende daarop gemaakte kreupelrijm herinner ik mij in mijne jeugd gelezen te hebben: Terwijl BOUFLERS, die zwarte neger, Het veld vond ledig, zonder leger, Zijn toeleg was, indien hij konde, Nimwegen te overrompelen,

't Land hing toen aan een zijden draad:
BOURGONJE Snorkte als ontzind,
De hitte, stof, en groote wind
Verhinderden des vijands lagen,
Terwijl wij moed in de onzen zagen.
Zij weken voor de macht des vijands

En schoon hun hevig vuur en hun geweldig schieten
Zoo waren wij van onze zijde wakker in de weeren,
Om geweld met geweld te keeren.

(gen,

Zij veroverden tweemalen Kijk in de Pot,
Doch de onzen dapper hen tweemaal daar weer uitjoe-
De Burgers zich dan manmoedig gedroegen:
De vijand trots in zijn weerstaan,

Viel dapper op Nimwegen aan,

En zogt de twee Landspoorten te overrompelen,

Maar hij werd manmoedig afgezet,

En God heeft deze stad gered,

Nadat het water op de lippen

Gekomen was om in te glippen,

Gods hand kwam wonder wel ter snede,

Door dien het binnen de stad

Heel slecht gesteld was;

Men vond geen konstapels noch kanon,

De Commies van 's Lands Magazijnen was op de vlugt,
Maar de dapperheid der burgers kwam dat vergoeden:
Het had er heel slecht uitgezien met de stad,
Doch zij werd behouden, en de Franschman gekeerd
Door het beleid der Magistraat,

En Burggraafs RANDWYK heldenmoed,

Zoo werden ze in het gelid gesteld,

De mannen maakten groot geweld,

De vrouwen en kinderen al

Die plaatsten 't kanon op de wal,
Zij toonden meer dan paardekrachten
En schoten van Stads wal en grachten:
EILBRACHT die brave Predikant,
Die maakte het geschut in brand,
En schoot met een gewenschte schoot
Vijfruiters en zeven paarden dood.
Roermonden en 't sterkste tegenweer
Verwon men door kanon en zweerd.
Het ging aan beide zijden over,
BOUFLERS die had het kaal en pover. enz.

Dus verre de bovenvermelde aanteekening: maar nu wenschte ik gaarne te weten, of er buiten dien te Nijmegen of elders, nog eenige officiëcle of bijzondere aanteekening bestond, waar in dit voorval in dier voege

[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

Nederlandsche geslachten van Britschen bloede. Verschillende vragen en antwoorden zijn er gedaan over Britsche pairs uit Hollandsch (Nederlandsch) bloed, maar het zoude ook niet onbelangrijk zijn, eene lijst te hebben van Nederlandsche geslachten, oorspronkelijk uit Groot-Brittanje er zijn er vele, vooral ten gevolge van de Schotsche Regimenten, die vroeger in onze dienst waren. Onder de geslachten, in den Nederlandschen Adelstand verheven, vindt men CLIFFORD, MACKAY, MELVILL en QUARLES en buiten dat komen mij nu nog voor den geest: BOWIER, CHREIGHTON, DOUGLAS, DUNLOP, FRASER, GORDON, GRAHAM, HOOG, MACALESTER LOUP, MUNRO, OLIPHANT, SCHARP en STUART. Indien iemand zich in staat bevond hiervan eene naauwkeurige lijst te levezoude zulks aan velen niet onaangenaam zijn. X. X. X. Dorschliederen. CHAMPOLLION deelt in zijne brieven een oud Aegyptisch dorschlied mede:

ren,

Drescht für euch (bis)

O Ochsen, drescht für euch (bis)
Scheffel voll für eure Herrn, etc.

Het was dus oudtijds, even als thans, de gewoonte om het werk door bijzondere maatliederen te veraangenamen en te verligten.

Ook bij ons bestaan dergelijke zangwijzen. In Overijssel heb ik meermalen bij het dorschen zulke liederen gehoord, die ik nu echter vergeten ben. En wie kent het dorschlied van onzen POOT niet! Zouden vele dier zoo eigenaardige volksliederen, die, of reeds in onbruik zijn, of op het punt zijn om het te geraken en misschien door nieuwere vervangen te worden, niet in DE NAVORSCHER bewaard kunnen worden? HENRY.

De Bickers. Bestaat er in eenig werk cene geslachtlijst van dit beroemde Amsterdamsche geslacht? Zoo ja, waar? Zoo neen, dan hebben wij ons te wenden tot de op prijs gestelde bereidwilligheid der HH. Navorschers, om te mogen weten:

1o. Het geboorte- en sterfjaar van ANDRIES, CORNELIS, JAN en JACOB BICKER; wanneer en met wie deze broeders in 't huwelijk zijn getreden?

2o. Wie hunne kinderen waren, wanneer en met wie ze getrouwd zijn, alsook dezelfde bijzonderheden omtrent het kroost van laatstgenoemden?

3o. Hoe nu ROELOF en HENRICK BICKER aan hen verwant waren? H.

C

Voorteeken bij 't huwelijk van Jan Zoet. Bij gelegenheid van 't huwelijk van den poëet JAN ZOET, schijnt, af te leiden uit een gedicht van P. VERHOEK, Voorteeken" iets voorgevallen te zijn, dat als een beschouwd werd. Is daarvan ook iets meer bekend?

[ocr errors]
[ocr errors]

?

Gegraveerde portretten van vorstelijke personen. Indien iemand bij magte mogt zijn den ondergeteekende, door tusschenkomst van het Bureau van den NAVORSCHER, of anders regelregt, inzage en, zoo mogelijk het bezit te verschaffen van de onderstaande portretten, zoo zoude hem bijzonder groot genoegen geschieden. Ik mis namelijk in mijne Verzameling gegraveerde afbeeldingen van allerlei aart, o. a. de onderstaande vorstelijke personen: FERDINAND VI., Koning van Spanje (n. 1713 +1759). WILHELM den Wijze, Landgraaf van Hessen (n. 1532†1592). FREDERIK, den Vierde

en

CHRISTIAAN, den Zesde,

Koningen van Denemarken, door J. M. PREISLER. Dat deze laatsten bestaan moeten, blijkt uit NAGLER, Künstler-Lexicon; Th. XII., S. 35. No. 5. FREDERIK VII., Koning van Denemarken, geboren 1808.

Koning ERIK XIV. van Zweden (n. 1533†1578) Koning KAREL XIII. van Zweden (n. 1748+1818). Czaar IWAN IV. van Rusland (n. 1740+1764). Regeert in 1740 en 1741.

Bovenstaande zijn de eenige gekroonde hoofden van den aanvang der 16de Eeuw af, die, in afbeelding, niet bij mij voorhanden zijn. Leiden, Nov. 1851.

[ocr errors]

BODEL NIJENHUIS.

Descriptio Hierosolymitani Itineris." Aan 't slot van het twaalfde Hoofdstuk der Kamper Kronyk van E. MOULIN (I; bl. 286) leest men van een aanzienlijk

inwoner dier stad, GERARD CUYNRETORFF, en de uitgaaf van diens pelgrimstogt naar 't Heilige Land, gedrukt te Kampen; Anno 1522. Wijlen de geleerde VAN SENDEN gaf een kort overzigt van reistogten naar Palestina in 't Eerste deel van: Het Heilige Land, waar men op bl. 353 den titel van 't gemelde boek aldus vindt aangeteekend: Descriptio Hierosolymitani itineris an. 1520, per D. GERARDUM KUYNRETORFF, Campensem et D. PETRUM AENHOLT, Priorem in Wolsende et EDO ROMBES, Consulem in Sneck, peracti. Impressa Campis.

De vraag is, in welke bibliotheek een exemplaar van CUYNRETORFF's reisverhaal zoude te vinden zijn? J. M.

Antwoorden.

De stok, het kenmerk des makelaars (I.; bl. 13, 32). In de Handvesten van Amsterdam, vindt men eene zeer oude ordonnantie of keur, waarbij bepaald wordt, dat de Makelaars hun stokje moesten toonen, zoo dikwijls zij eene partij sloten. Volgens WAGENAAR, werd aan eenen, door Burgemeesteren aangestelden, Makelaar, nadat hij als zoodanig den Eed had afgelegd, tegen betaling van drie guldens, een stokje ter hand gesteld, zijnde een gedraaid houten stafje van een half voet lang, aan het eene einde met zilver beslagen, waarop de naam des Makelaars geschreven stond. v. E. K.

Overdekking van 't aangezigt eens ter dood ver wezenen (I.; bl. 14, 195). In de Oratie van CICERO pro C. RABIRIO, IV, lees ik het navolgende: namque haec tua, quae te homi› nem clementem popularemque delectant : I lictor, colliga manus! non modo hujus li» bertatis mansuetudinisque non sunt, sed ne » ROMULI quidem, aut NUMAE POMPILII: TAR» QUINII,superbissimi atque crudelissimi regis, » ista sunt cruciatus carmina: quae tu, homo » lenis ac popularis, libentissime commemo» ras, caput obnubito, arbori infelici suspendito! » quae verba, Quirites, jampridem in hac re» publicâ, non solum tenebris vetustatis, vc>> rum etiam luce libertatis oppressa sunt."

[blocks in formation]

O. L. V. Boter (I. ; bl. 19). Zoude TEN KATE, bij het schrijven der door JANUS TERTIUS aangehaalde woorden, het spreekwoord niet voor den geest gezweefd hebben: » De boter slacht onze Lieve Vrouwe, zij verbeterd alles." (TUINMAN, Nederd. Spreekw. I, bl. 19)? Onze groote taalgeleerde toch, laat er op volgen: vermits dienstig in alle toebereidinge van › spijs, even gelijk sommigen in alles hare toevlugt tot onze L. Vrouwe nemen"; en TUINMAN, 1. c. geeft de volgende verklaring van het spreekwoord: Wat gebruik de boter in het toebereiden en smakelijk maken der spijzen heeft, is bekend. Hoe veel ook het Pausdom op heeft met MARIA, waarvan zij alles verwachten, weet elk."

N.P.BIBLIOPHILUS,

Merlette (I.; bl. 20 enz.). Bij al de oplossingen, over dit onderwerp medegedeeld, voeg ik nog, om de vreemdigheid, de volgende:

› Les Merlettes, dans les Armoiries, marquent les voyages d'outre-mer; parceque ces oiseaux passent la mer tous les ans. Elles ont été représentées sans bec et sans pieds, pour marquer les blessures qu'on avoit reçues dans les voyages qu'on entrepenoit, pour la deffense de la Religion." Abrégé nouveau et méthodique du Blason. Lyon, 1722.

N. P. BIBLIOPHILUS.

Jenever (I.; bl. 21, 76, 324). De Jenever ontleent zijnen naam, zoo als de Heer VAN DALE op bl. 324 zegt, van de jeneverbezien, waarop de korenbrandewijn wordt overgehaald; dit is zonder twijfel zoo, maar kan den vrager niet voldoen, die ook wel zal verlangen te weten: waarom de jeneverboom dus geheeten wordt; ik vind in dit woord alle overeenkomst met het Fransche Genevrier,

maar geene met het Latijnsche Juniperus, en juist hiervan lees ik in N. LEMERY, Woordenb. der enkele Droogerijen, bl. 366: » Juniperus, à » junior & pario, omdat de Jeneverboom nieuwe of jonge vruchten voortbrengt, terwijl de andere rijp worden". Misschien kan dit tot eenige opheldering verstrekken.

C. W. BRUINVIS.

ijzer of koper, met koppen van zeer veel grooteren omvang, tusschen meer bescheidene, van tonvormigen aart, ingemengeld. Eerstgenoemde waren mogelijk het eigendom van klaploopers.

Een oude, zilveren tabaksdoos, welke, naar wij in Wiltshire vernamen, aan een' zekeren Heer PYNSENT had toebehoord, die al zijne goederen in Somersetshire aan den grooten Lord CHATHAM vermaakte, » uit bewondering » voor zijne geestes-gaven en vaderlandliefde' (ik weet niet of zij ooit elkander bij een pijpje ontmoet hebben) was met een doodshoofd besneden, waaronder men de volgende regelen

Mens ignis, Tubulus corpus, mihi vitaque fumus
Herba penus, clavus fata, suprema cinis.
P. M. E. E.

aldus verengelschd:

Of lordly man, how humbling is the type,
A fleeting shadow, a tobacco pipe!
His mind the fire, his frame the tube of clay,
His breath the smoke so idly puffed away,
His food the herb that fills the hollow bowl,
Death is the stopper. Ashes end the whole.

[Naar het Engelsch van T. M. in WILLIS'S Current Notes for the Month, Febr. 1851; p. 13.]

Tabakspijpen (I.; bl. 27, 262). Als eene merkwaardige bijzonderheid kunnen wij hierbij opteekenen, dat de naam van Tabak, door ons op het gerookt wordende kruid toegepast, ontleend is aan de pijp, waarmeê de smook werd ingezogen. Daaromtrent zegt de Schrij-zag: ver van een zeldzaam werk over het eiland Tabago: In het voorbijgaan moet ik opmerken, dat ik mij geen zegsman herinner, die zich betrekkelijk den oorsprong van dit woord eenigzins duidelijk heeft verklaard, en, daar bovendien velen hunnen twijfel hebben uitgesproken, of het eiland zoo geheeten was naar de plant, dan wel de plant naar het eiland hoop ik, dat de weetgierige en onderzoekende lezer tevreden zal zijn, wanneer hij de zaak in haar wezenlijken toestand ziet voorgesteld. Want het is een feit, dat noch het land aan het gewas, noch het gewas aan het land zijne benaming verschuldigd is. De naam is inderdaad Indiaansch, ofschoon door de Spanjaarden gegeven. Het was er dus mede gelegen. De Karaieben waren uitermate verzot op den tabak, in hunne spraak als Kohiha bekend, en verbeeldden zich, dat, wanneer ze door zijnen rook bedwelmd waren, hunne droomen in zekeren zin bovennatuurlijk werden. De wijze nu, waarop zij » toeback sogen", was deze: men begon met een houtvuur aan te leggen; was dit uitgebrand, zoo wierp men op den gloeijenden asch de bladeren van het kruid en haalde zijnen smook in, door middel van een hol werktuig, dat juist den vorm had van de letter Y, het langere stuk in den rook en de kortere pijpjes in de neusgaten houdende. Deze buis waaraan zij voorzeker eene leelijke pijp tabak rookten noemde men Tobago, en, toen de Admiraal CHRISTOPHORUS COLUMBUS het eiland aan de zuidzijde beschouwd had, dacht hem de gedaante met die van het smooktuig overeenkomstig, waarom de naam van het een door hem aan het ander gegeven werd."

[ocr errors]

Aarden tabakspijpen, dus gevormd als hiernevens wordt aangewezen, worden vaak in Engeland, Schotland en Ierland aangetroffen, bij het omwoelen van den grond, die bezet is geweest door de legers van KAREL I, en van zijne tegenpartij, of door de gewapende magt van JACOBUS II en WILLEM III. In het laatste geval zijn ook pijpen van klei soms van

SCIOLUS.

Kaplaken (I.; bl. 56, 86, 327). Het antwoord van G. V. S. is een der zulken, die de etymologie in 't algemeen helpen belachlijk maken en in diskrediet brengen. Men behoorde de Lezers van DE NAVORSCHER niet op te houden met » Ik geloof"'s en » Ik gis"sen. De uitdrukking kaplaken beteekende oorspronkelijk het zelfde als verval, in den zin van eenig loon, boven dat gene waarop men recht had of rekende. 't Woord is afgeleid van het laken tot een kap (of tot eenig ander kleedingstuk), hetwelk even zeer als schoenen of ook handschoenen, in de Middeleeuwen den desserveerenden geestelijken, boven het geldelijk salaris werd toegelegd, door de stichtingen, waar zij dienst deden. In dien zin komt het woord kaplaken bij herhaling voor op de rekeningen, medegedeeld door Dr. SCHOTEL, in zijn onlangs verschenen uitmuntend werk: De Abdy van Rijnsburg.

ALB. TH.

[PERCONTATOR zal het ons vergeven, dat we zijn afleiding, welke de kleêrmakers niet slechts van laken-, maar ook van letter-dieverij beschuldigt, na het voldoende stuk van den Heer ALB. TH., niet kunnen opnemen. Kaplaken voor kaaplaken is ook wat ver gezocht.]

Vrij Wijn (I.; bl. 59, 111). In vroegere eeuwen bestond er, en bepaaldelijk te Amsterdam, op grond van oude stedelijke keuren, het gebruik, dat opzekere tijden van het jaar, alléén

« PrécédentContinuer »