in wat taal geschreven, of wie de drie waren, waarover handelde, ik mij niet kost determineren omtrent hetfelve te koopen. Doordien wel van een boek wist dien selfden titel voerende uit het Engels in het Hoogduits gedrukt 1669 in 8vo de Patre OTHMANNO, MAHIOMET BEIJ en SABBAKI SEVI; dog by aldien het syne dat ware, hij het niet hoefde te zenden om te fien, maar by aldien iets anders, ik, foo hij het met het veerfchip aangeteekent wilde overfenden, ik sien soude of mij aanstond. Hierop nu ontfange het antwoord fub no. 2 waaruit bykans moet gelooven, dat het gecontroverteerde profane tractaat waarlyk existeert. En ben daarom foo veel te begeeriger, door UWED. te worden onderricht wat er van is. Dog alfoo die man een foo raer boek buiten Amsterdam aan mij en andere koomt te veilen, foo foude byna teffens moeten befluiten, dat er een bedrogje onder loopt, en het voorgegevene enkele exemplaar niet is van een druk van 1598, maar mogelyk gekonterfeit en nagedrukt, om het dus wijds en sijts te verfpreiden en winst mede te doen. UWED. het examineerende sal van alles best kunnen oordeelen. Na dienstoffertes heb de eer te syn met veel agting UWE. ootmoedigste Dienaar N°. 2. J'aij eu l'honneur, de recevoir vôtre agréable; en reponse je vous dis, que le fameux livre d. Tr. imp. en langue Latine comprend MOSEN, CHRISTUM et MAHOMED. Et comme la plus part des favans jusqu'icij on ne croyait pas qu'il foit imprime, ainfi est un des plus rares livres. Je fuis un étranger, et j'aij toute la confiance à vous; mais vous me par donnerés, de la vous envoyer. Les favans n'ont pas une grande confcience dans des pareilles cas, de le faire copier d'accord. Il vous plaira done de donner commiffion à un de vos amis, de prendre le dit livre en me payant les 6 ducats fpecies; c'est encore un amija Utrecht, II. D. Het Patertje langs den kant" (I.; bl.258,376). In den Gelderschen Volks-Almanak voor 1835 (Redacteur O. G. HELDRING) vindt men op bl. 10 van het Mengelwerk, een stukje, betiteld: de Meiboom, waarin de zang en dans van het Patertje omschreven worden, op dezelfde wijze als BATAVUS daarvan spreekt in zijn antwoord No. XII, bl. 376, op de vraag van BAVO in N°. IX, bl. 258. Evenwel of hij meer H. CONSCIENCE of den Gelderschen Volks-Almanak van 1842 (!?) in zijne omschrijving gevolgd heeft, blijft mij duister, en dewijl de geheele zaak onvolledig daar staat en alleen door de bijvoeging van nog twee coupletten, die ik in mijn vijfendertiger vind, haar beslag krijgt, kan ik niet nalaten ook deze coupletten, onder het oog der Navorschers te brengen. Zij luiden : Pater! gy moet scheiden gaan En laten de Non alleenig staan De Pater nu de Non verlaten hebbende en in den kring der feestgenooten terug gekeerd zijnde, wordt der alleen staande Non toegezongen: Nonnetje! gy moet kiezen gaan En nemen een' anderen Pater aan Met den nieuw gekozenen Pater, danst de Non nu weder bij het gezang der menigte, tot dat mijn eerst aangehaalde couplet haar zegt: 3 CLERCQ aan te wijzen, doch hiervan onderrigt zijnde, maakte G. LE CLERCQ, die later te Mentz werd gearresteerd, zich uit de voeten. Omtrent JOLY, zie men GACHARD, Correspondance de PHILIPPE II, Tom. I, p. 651. De Heer Dr. R. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, thans aan het Rijks Archief werkzaam, bij wien de vrager nadere inlichtingen zal kunnen bekomen, heeft omtrent GILLES LE CLERCQ veel verzameld. .... ELSEVIER. Mr. Gilles le Clercq (I. ; bl. 258). Wij kennen hem als opsteller van het 3de smeekschrift, dat door BREDERODE, den 8sten Februarij 1567, aan de Hertogin van PARMA werd Kylang Corre Corra - Portret eens onbegezonden. Ook nam hij, den 2den Maart 1567, kenden (I.; bl. 258, 377). Volgaarne wil ik deel aan den aanslag tegen het eiland Wal-mij beijveren, DE NALEZER op het spoor te cheren. (GACHARD, Correspondance de GUILL. le Taciturne, Tom. II. p. 106-118 en 431-433). brengen van den oorsprong der schilderij in kwestie, welke in een der domeingebouwen berust. Er bestaat geen eiland Corre Corra in geheel Oost- noch West-Indië, maar wel een eiland Kelang, ook door sommigen Kylang (*) geschreven, hetwelk van oudsher het vierde eiland is onder de landvoogdij van Amboina. Het valt niet te betwijfelen, dat dit het eiland is, 't welk op die schilderij voorkomt, te meer daar de topographische opgave des NALEZERS juist overeenkomt met de beschrijving van Kelang, welke in het 2de deel van F. VALENTIJN'S Beschrijving van Amboina, bl. 32, gevonden wordt, terwijl het fort door ZEd. bedoeld, wel geen ander kan zijn dan dat, beschreven door dien eerwaarden Godsdienaar, en op eenen berg gelegen is, waarvan de voet zich baadt in de rivier Salatti. Verder treft men (bij GACHARD, Correspondance de PHILIPPE II, Tom. I. p. 557) eenige berigten omtrent hem aan, die luiden als volgt: Un passage d'une lettre française de » la Duchesse de PARME au Roi, en date du 30 » Juillet 1567, autorise à croire que les papiers » dont était dépositaire GILLES JOLY, et qu'il » livra à la Gouvernante, étaient ceux de Mr. » GILLES LE CLERCQ. Dans cette lettre la Du» chesse, parlant de l'examen qu'elle a fait » faire des prisonniers détenus au château de >> Vilvorde, ajoute: à quoy ha grandement » aydé le recouvrement de plusieurs lettres, »>escripts, minutes et papiers trouvez tant sur » les dits prisonniers, au jour de leur prinse, >> comme aultres escriptures appertenans à ung Op dezen berg was het, dat, zoo als de over» nommé maistre GILLES LE CLERCQ, de Tour» nay, principal secrétaire du conte Loys, et » directeur de tous ces troubles, trouvez en >> quelque lieu secret où il pensoit les avoir mis » fort seurement: par où toute la source, conduycte et démenée de ces pratiques, troubles >> et esmotions sont descouvertes." D De hier voorkomende GILLES JOLY werd, vóór 1567, te Doornik bij verstek veroordeeld, als zich, met JAN BARBET, schuldig gemaakt hebbende aan het uitgeven en het maken van valsche munt. Hij werd echter reeds den 11den April 1567, om andere oorzaken, gevangen genomen, doch door de Hertogin van PARMA, op aandringen van BERLAYMONT ontslagen. Zij schreef op dien dag aan PHILIPS: Qu'elle a pardonné à un certain bourgeois, » qui s'est engagé à lui livrer des papiers d'un » haut intérêt, concernant les ligues et rebelli»> ons passées; que déjà cet individu en a remis » une partie, dans laquelle se sont trouvées » beaucoup de choses importantes, et en rendra »> un compte plus détaillé au Roi, lorsqu'on >> aura achevé l'examen de tous ces écrits". PHILIPS II ontving die stukken, en zond daarvan afschriften aan den Hertog van ALVA, op den 15den October 1567. Het moet ook blijken, dat JOLY zich verbonden heeft, om de schuilplaats van GILLES LE levering leert, de inwoners van het daar omstreeks gelegene dorp Salatti in tijd van oorlog hunne schatten bergden, en dat ook de Ternataansche stadhouders hunne kostbaarste goederen in veiligheid plagten te brengen, daar zij in den waan verkeerden, dat geen sterveling bij magte was dezen berg zonder groot gevaar te beklimmen, dán namelijk, als hij wel verdedigd werd. die Zekere gebeurtenis heeft echter het tegenovergestelde bewezen; eene gebeurtenis, alweder een nieuw bewijs is komen opleveren van den overmoed, die de Hollanders ten allen tijde in O. I. gekenmerkt heeft: toen namelijk een landvoogd, DEMMER genaamd, den berg, aan het hoofd eener geringe krijgsmagt, beklommen en de vesting tot den grond heeft laten afbranden. Zou het portret in kwestie dat van dezen landvoogd niet zijn? En zoo ja, zou de vooronderstelling, als ware wat op het schild te lezen stond en ook wat op het kleine schild onder het portret was uitgedrukt, opzettelijk met eene dikke, witte olieverw overstreken en dus onlecsbaar gemaakt, omdat die held zich door lafhartigheid de algemeene verachting berokkend had, niet geheel moeten plaats maken voor het ver (*) In de wandeling wordt het ook nog Hatepoetih en Noessa-Tjal genoemd. moeden, dat hier enkel de hand des toevals, en geenszins de werking van zoodanige redenen erkent. Wat nu de woorden Corre Corra betreft, vermeen ik die uit de volgende omstandigheid te kunnen afleiden. Aangezien het eiland Kelang bekend was zeer goed timmer- en ander hout op te leveren, en de bewoners als goede kora-kora (niet corre-corra) (*) bouwers te boek stonden, had hun de koning van Ternate vergund, om, in plaats van de opgelegde schatting in geld als anderzins, de waarde daarvan in zulke vaar de Landvoogd VAN SPEULT kunnen wezen, wiens naar Kylang gedanen togt wij vermeld vinden in den jare 1618, of wel de Gouverneur DE VLAMING, die eene niet geringe verandering op dat eiland heeft bewerkt in het jaar 1656, toen hij de bewoners grootendeels naar Manipa en Leytimor overplaatste ? Beide A. & A. en CONSTANTER hebben Corre Corra gedacht aan Corea, daaronder bedoelende, deze, het bekende schiereiland van dien naam zelf, waarmede onze Admiraliteit welligt in eenige betrekking gestaan heeft, en waarvan de kennis, lang niet moeijelijk voor den nalezer, de velerlei donkerheid zal uiteendrijven, die op het door hem aanschouwde portret is nedergedaald; gene, den groep eilanden ten Z. W. van het eigenlijk Corea gelegen, oorspronke tuigen jaarlijks te leveren. Indien ik mij hier-lijk door Tartaren bevolkt, en belangrijk zoowel om bij bepaalde, zonder verder aan te wijzen, welke soort van vaartuigen de kora-kora's zijn, dan verkreeg de vraag omtrent deze benaming nog slechts een zeer onvolledig antwoord. Men wete dan dat daardoor verstaan worden zeer snelroeijende vaartuigen, met uitleggers of roeibanken buiten boord, die met een zestig- of honderdtal manschappen, meest Alfoeren van Almaheira, bemand zijn. Deze vaartuigen worden op verzoek van het Gouvernement door den Sultan van Ternate of dien van Tidor op kruistogten tegen Papoewasche of Magindinaosche zeeschuimers gezonden; wanneer zij met een lila (klein lang: werpig koperen kanon van drie of vier pond kaliber) en eenige rantakka's of draaibassen, en de manschappen met pieken, sabels, enz. hun, benevens de ammunitie uit 's lands magazijnen verstrekt, gewapend zijn. Wanneer nu deze met Magindanaosche of Soeloesche zeeroovers, die even goed bevolkte en gewapende praauwen voeren, handgemeen worden, zijn deze ontmoetingen verschrikkelijk, omdat er geen einde aan het gevecht komt, alvorens één der partijen volkomen geslagen en verdelgd is. Nu wenschte ik wel op mijne beurt, dat DE NALEZER de beleefdheid hebben wilde, mij met één woord te berigten, in hoe verre de inlichtingen, door mij verstrekt, aan het oogmerk voldaan hebben; waarmede zich verpligt zal gevoelen EEN OUDE GAST VAN O. I. die [Ook A. J. v. D. AA verwerpt de meening, in corre corra (beter korre korra) den naam eens eilands gevonden heeft; ook hij past die woorden toe op, zeker roeivaartuig in Oost-Indie", waarvan hij ons uitnoodigt de afbeelding te gaan beschouwen, door FOREST gegeven op Pl. 4 van diens Voyage aux Moluques et à la Nouvelle Guinée, Paris 1780. Maar ook bij hem is Kylang, Kelang of Kilang, een eiland ten westen van Ceram gelegen en tot de residentie Amboina behoorende, volgens het door hem aangewezene Aardrijksk. Woordenboek der Nederlanden, op het woord Kelang. Hij voelt zich echter niet in staat het raadsel des portrets op te lossen, waarom hij zich vergenoegt met eenige gissingen. Zou de man daar voorgesteld, ook (*) Kora-Kora beteekent in de Maleische taal schildpad. de aldaar groeijende plant ginseng, als om den handel met de Chinezen, waartoe de Hollanders daar eene factorij hadden opgerigt. Ook A. & A. wenschte de scheikunde aangewend te zien, om de ter kwader uur gesmeerde verw af te nemen. Hij oppert intusschen de vraag of ook JAN of JOOS (JOOST) DE MOOR Voor de held des portrets moet gehouden worden, wiens wapen welligt te zien is op de penning in VAN LOON'S Verzameling, D. II. bl. 5. Het,,ja" des NALEZERS op deze vrage hebben wij aan het hoofd der, in December, geplaatste stukken medegedeeld.] › Laus tua non tua fraus" (I.; bl. 263). Dit Kreeftgedicht wordt mij door NOTES AND QUERIES; I. p. 416. opgegeven als volgt: Laus tua, non tua fraus; virtus, non copia rerum Scandere te fecit hoc decus eximium. Pauperibus tua das; numquam stat janua clausa; Fundere res quaeris, nec tua multiplicas. Conditio tua sit stabilis! non tempore parvo Vivere te faciat hic Deus omnipotens. charter door de overheid erkend en bevoorregt was. Vroeger was zulk eene erkenning, uitgaande alleen van de politieke magt, naar het schijnt voldoende om de kamer tot eene vrije te verheffen: zie het voorbeeld van Audenaarde, aangevoerd door D. J. VAN DER MERSCII in het Belgisch Museum van 1842, bl. 401 en verv. Later werd daartoe eene nadere bekrachtiging vereischt van vrije kamers in naburige steden (zie daarvan in 1602 en 1615 voorbeelden, bij KOPS, Verhandeling over de rederijkers, bl. 219 en verv.) of van een hoofdkamer, in Vlaanderen b. v. van de Fonteinisten (zie BLOMMAERT, De Rederijk-Kamers te Gent, bl. 41 en vgl. Belg. Mus. 1838. bl. 359). Zulk eene bekrachtiging heette de doop der kamer, omdat ze bij die plegtigheid of blazoen en naam ontving óf den vroeger gekozen naam deed wettigen. De onvrije kamers hadden noch handvest noch voorregten; ze waren oudtijds uitgesloten van het dingen naar het landjuweel, en moesten zich met de kleinere wedstrijden of haechspelen vergenoegen. CONSTANTER. De geest van Helena (I.; bl. 269). De Heer J. R. EILERS KOCH vraagt in het door hem medegedeelde over PHILADELPHIA, of de wrat, dien de Koning van Pruissen in den nek der schoone HELENA zocht en vond, een klassieke wrat is. Zoowel om HH. Navorschers bij dit onderzoek voor te lichten, als om aan twee groote voorgangers van PHILADELPHIA, aan VIRGILIUS en FAUST, de eere te geven, die hun toekomt, diene het volgende: Dr. FAUST bewees aan eenige studenten te Wittenberg dezelfde dienst, als PHILADELPHIA aan den Koning van Pruissen. » HELENA ver>> scheen hun," naar luid van den volksroman, die den naam van FAUST draagt, » in een rood » purperen kleed, de haren van haar hoofd » hangende dezelve schenen blinkend goud >> te zijn; zij had zwarte oogen en een zeer > schoon aangezigt, een rond voorhoofd, hare » lippen waren zoo rood als kralen, zij had » een blanken hals, gelijk die der zwanen, zij >> had roode blozende kaken en een zeer schoon >> uitzigt, zij was lang en gezet van persoon, » kortom, zij was zonder eenig gebrek. Daarop kwam zij de kamer in en boog zich zeer vrien» delijk voor alle de aanwezende heeren stu» denten- toen wenkte D. FAUSTUS met » den vinger HELENAM en gingen alzoo te za>> men de kamer weder uit." Nog wordt vermeld, dat FAUST verscheidene portretten van haar liet vervaardigen en later in nog naauwer betrekking met haar stond, maar van den questieusen wrat geen woord. Opmerkelijk is echter het volgende. Toen FAUST zich aan 't hof van Keizer KAREL V vervoegd had en hoog opgaf van zijne kunst, begeerde de Keizer, dat FAUST › ALEXANDRI MAGNI en zijner D » huisvrouw gedaante, vorm en wezen, gelijk › zij in hun leven geweest zijn, voor hem liet komen, opdat hij daaruit mogt verstaan, dat » hij een wel ervaren meester in zijne kunsten > was." 't Geschiedde. » Het is anders niet moD gelijk, dacht de Keizer, of de geest moet zich > in zulke gedaante veranderd hebben, zonder » mij daarin te bedriegen, gelijk een zekere » vrouw den profeet SAMUEL verwekte. En op> dat de Keizer zulks te zekerder zijn zoude, zoo dacht hij bij zichzelven: ik heb dikwijls » gehoord, dat zij achter in den nek een wrat gehad heeft. Daarom hij naar haar toetrad, > en daarnaar te zien, of men zulks ook aan >> dit beeld zien konde, en hij vond er ook > een' wrat, want zij bleef ook stilstaan, en » daarna zoo verdween zij." D Ook VIRGILIUS, den middeneeuwschen toovenaar, in verschillende mededeelingen van dit Tijdschrift genoemd, komt een deel toe van de eere, die wij anders zoo gaarne aan PHILADELPHIA toekennen. Hij reeds vond een dergelijke herlevingskuur uit, als PHILADELPHIA in praktijk bragt. Als hij nu oud » geworden was," schrijft VAN DEN BERGH, in Nederl. Volksromans, bl. 89, » gebood hij » zijnen knecht hem in stukken te houwen, > en in tonnen in te zouten, terwijl een bran» dende lamp daarin olij zou doen druipen. » Deze gehoorzaamt, doch in stede van na » negen dagen terug te komen, wordt hij door » den Keizer gedwongen, den zevenden met » hem in den kelder te gaan, waar het lijk lag, en zoo mislukte het plan van VIRGILIUS Om » zichzelven te verjongen en hij bleef dood." CONSTANTER. Britsche Pairs uit Hollandsch bloed (I.; bl. 188, 270, 271). Ter voldoening aan het verlangen van X. Y. Z. diene, dat HENDRIK, Graaf van Nassau, zoon van HENDRIK en van ISABELLA VAN AERSSEN (niet FRANÇOISE, 200 als verkeerdelijk opgegeven is) dochter van CORNELIS VAN AERSSEN, Heer van Sommelsdijk, in 1697 tot zijne vrouw genomen heeft HENRIETTE BUTHLER of BUTLER, die eene dochter was van THOMAS, Grave van Ossory in Engeland. Over het oude, aanzienlijke geslacht van BUTLER, herkomstig uit Ierland, vindt men eene zeer breedvoerige opgave in The Irish Compendium, or Rudiments of Honour, Vol. III. 2d edit. p. 110-125, Lond. 1727, in 12°. De moeder van HENRIETTE BUTLER was AMELIA VAN NASSAU, dochter van LODEWIJK (een natuurlijken zoon van MAURITS) en van ELISABETH DE HORNES; zij schijnt, behalve de twee vermelde dochters, ook een zoon gehad te hebben, die THOMAS genaamd was. Haar dood viel voor den 11den October 1724. Men zie het aangeh. Compendium, Vol. I., 6th. edit. pag. 264-266, Lond. 1726, op het artikel » Grantham". V. D. N. Het geslacht van den Bempden (bl. 270). Bij de vraag naar Engelsche edellieden van Hollandschen oorsprong, voorkomende in DE NAVORSCHER van Sept. 11., meende ik mij niet te mogen onthouden van de mededeeling van hetgeen het Geslachtregister mijner familie behelst aangaande de JOHNSTONE VAN DEN BEMPDENS. Ik geef het, zoo als ik het dáár vond, met de noodige verkorting. Dr. R. C. H. RÖMER. JAN VAN DEN BEMPDEN, geh, met CATHARINA DE PANNEMAKER, wonende in Brussel. Uit dit huwelijk: I) ELISABETH VAN DEN BEMPDEN, geboren 26 Juni 1572, gehuwd met 1) CORNELIS LEMMERS, 2) ABRAHAM VAN DELDEN. Zij woonden in Engeland en stierven te Londen, kinderloos. II) JAN VAN DEN BEMPDEN, geb. 2 Mei 1575, geh. te Londen met ELISABETH VAN LOAVE, dochter van PR. VAN LOAVE. Kinderen uit dit huwelijk: (a) JAN VAN DEN BEMPDEN. (b) ABRAHAM VAN DEN BEMPDEN, geh. met MARY SPILMAN; uit welk huwelijk: (a) MARIA VAN DEN BEMPDEN, geh. met Lord O'BRIAN, zoon van Lord INCHIQUIN; kinderloos gestorven. (6) JAN VAN DEN BEMPDEN, geh. met TEMPERANCE PACKER omtrent 1700. Kinderen waren: 1) JAN VAN DEN BEMPDEN, gest. 2) PHILIP VAN DEN BEMPDEN, gest. 1717. 3) CHARLOTTE VAN DEN BEMPDEN, geb. te Londen 1699, geh. 1718 met WILLIAM JOHNSTONE (gest. te Bath, 25 Jan. 1721) Marquis en Graaf van Annandale, Graaf van Hartfiel Viscount van Annan, Lord Johnstone van Lochwood, Lochmaben, Moffatdale en Evendale, Erfkonstabel en Houder van het Kasteel van Lochmaben, Stadhouder van de Stadhouderij van Annandale, Groot-Kanselier van Schotland, Bewaarder van het Klein Zegel, LordLuitenant van de Graafschappen Dumfries, Peebles en Kirkcudbright, Geheimen Raad en een van de 18 Pairs van Schotland, zitting hebbende in het Hooger Huis van GrootBrittannië. Uit dit huwelijk : A) GEORGE JOHNSTONE, geb. 1720, erfde al de eertitels van zijns vaders huis door het afsterven zijner broeders van het eerste bed, nam volgens testament van zijnen grootvader JAN VAN DEN BEMPDEN den naam en het tegenwoordige wapen van VAN DEN BEMPDEN aan. B) JAN JOHNSTONE, geb. 19 Jun. 1721, jong gest. C) PIETER VAN DEN BEMPDEN. 2) Tweede huwelijk van CHARLOTTA VAN DEN BEMPDEN met N. N. JANSEN (1732). III) JOOST VAN DEN BEMPDEN, geh. met CATHARINA DE WINDEL, te Keulen 1607, uit welk huwelijk 12 kinderen. (*) IV) CATHARINA VAN DEN BEMPDEN, geb. 11 Mei 1579, geh. 1) met JAQUES GODSCHALK 2) met JOHN SPILMAN. Zij leefde nog in 1638 ор haar goed te Chelsea. (†) [Ook de Heer J. HANCOCK heeft ons een uittreksel toegezonden van het onder hem berustende Geslachtsboek zijner Grootmoeder G. E. RÖMER. Dit stuk, eensluidend met het register boven medegedeeld, vangt aan met het huwelijk van JAN VAN DEN BEMPDEN en CATHARINA DE PANNEMAKER in 1549, en eindigt bij dien GEORGE JOHNSTONE, die, nevens alle de eeretitels van zijnen rijk betitelden vader, in gevolge testament van zijn moederlijken Grootvader, den naam en het tegenwoordige" wapen der VAN DEN BEMPDENS aangenomen heeft. Dat wapen strekt ten onderwerp aan eene latere mededeeling des Heeren HANCOCK, waarmede eene vraag verbonden is, die hij den Navorscheren op het hart wenscht gedrukt te zien. Hij verhaalt namelijk in het bezit te zijn van een penning, geslagen op het 25jarige huwelijk van EGIDIUS VAN DEN BEMPDEN en AEGIE HOOFT, wier echtelijke band gelegd was den 17den Junij 1704. Terwijl de eene zijde van dien penning eene allegorie voorstelt, prijkt de andere met twee schuins liggende pijlbundels, die de wapens van het gemelde echtpaar afgebeeld vertoonen. Nu behoeft het sprekend symbool der HOOFTEN wel niet nader aangeduid te worden, maar is de opmerking belangrijk, dat het wapen der VAN DEN BEMPDENS, gantsch verschillend van de vroegere „twee zwarte vogeltjes op een zilveren veld, drie gouden roosjes op een blaauw veld", hier een dubbelen adelaar zonder pooten" te aanschouwen geeft, waarbij nog twee andere kwartieren, onderscheidenlijk een groot "kasteel met drie torens" en "vijf kleinere kasteelen" bevattende. "Hoe is nu het huis VAN DEN BEMPDEN aan dat nieuwe wapen gekomen?" Ziedaar het geopperde probleem van den Heer HANCOCK, die zich ten slotte bereid verklaart, zijn penning door wie 't wenschen mogt te laten bezigtigen.] Kerktorens (I.; bl. 218, 279, 280). Het is niet geheel juist wat PHIL-HISTORICUS zegt: » Slechts in Rusland is meestal de toren niet › met de kerk verbonden, maar een afzonderlijk gebouw, enz." Ook in Oost-Friesland en misschien wel hier of daar in onze grensprovincien is dit het geval. BILDERDIJK schreef tijdens zijne uitzetting in zijne Ellendige Waarnemingen". Nu eerst: (dank zij de Hollandfche Patri (*) Onder dezen: GILLIS VAN DEN BEMPDEN, uit wiens echt met ANNA SUSANNA DE NEUFVILLE nevens anderen geboren is Mr. JAN VAN DEN BEMPDEN, Bewindhebber van de W. I. Comp. (1688), Secretaris van Amsterdam (1702), Schepen en Raad (1708), Gedeputeerde wegens Holland bij de Koningin van Portugal en President Schepen (1711). (†) Wij voegen hier nog bij, dat het geslacht van de VANDEN BEMPDENS uit Braband herkomstig is; dat JAN VAN DEN BEMPDEN het wapen der PANNEMAKERS aannam, die in 1549 van Keizer FERDINAND een brevet van adel ontvangen hadden; dat het wapen van VAN DEN BEMPDEN in de St. Joriskerk te Brussel stond, zijnde twee zwarte vogeltjes op cen zilveren veld, drie gouden rozen op een blaauw veld, met dit opschrift: "Sigillum EGIDI VAN DEN BEMPDEN, Cons. Bruxellensis 1483". |