Gissing op Xenophon: Cyropaedia I.; vi, 17. Wij lezen Cyropaed. I, 6, 17. πλεῖστά τε γὰρ τὰ ἐσθίοντα ἐν στρατιᾷ καὶ ἀπ' ἐλαχίστων ὁρμώμενα,καὶ οἷς ἂν λάβῃ δαψιλέστατα χρώMeva. Daar nu de uitleggingen der woorden ἀπ ̓ ἐλαχίστων ορμώμενα, zoo van MURETUS, STEPHANUS als anderen, mij gewrongen schijnen, zoo wenschte ik daarvan eene nadere verklaring. Zou de plaats ook corrupt zijn en aldus moeten gelezen worden: πλεῖστά τε γὰρ τὰ ἐσθίοντα, καίπερ ἐλαχίστων ἀρκου Éva (licet paucissima, nos: het geringste, sufficiant) οἷς δ ̓ ἂν λάβῃ δαψιλέστατα χρώμενα? bronnen van deze en soortgelijke overleveringen omtrent dezen aartsvader? L*. Spiegel der Jeught. Ik ben eigenaar van een boekje, Spiegel der Jeught, ofte een kort verhael der voornaemste tyrannije, ende Barbarische wreedheden, welke de Spanjaerde hier in Neder landt bedreven hebben enz. tot titel voerende. Het is uitgegeven: Tot Saerdam, door WILLEM WILLEMSZ, Ao. 1658. Aan het einde der voorrede staat: Myn lieve Landes Luijden Ghegeven in mijn Studeerkamer, den Martij ann. 1638. ? De uitgave, welke ik bezit, is de 18de druk. Zoude iemand der H. H. Navorschers mij ook kunnen opgeven, wie daarvan de schrijver is? Misschien is het wel een Zaandamsch geleerde? Q. L. B. De lof des krijgs door eene vrouw. MARGARETHA, eene Friesche Amazone, die, als soldaat verkleed, 7 jaren de Staten in het veld diende, moet een lied gedicht hebben, om jonge dochters tot liefde van de krijgdienst aan te vuren. Is dat lied nog voorhanden? Zie over haar: E. VAN METEREN, Gesch. der Nederl., 23ste boek, bl. 446a, in fol. en BOSSCHA, Nederl. Heldendaden te land, I. 237. in not. J. C. K. Invoering der Boekweit in 't Vaderland. Zou het waar zijn, dat JAN VAN GESTEL het eerst de Boekweit in de Nederlanden heeft overgebragt? Zulks moet vermeld staan op zijn grafsteen in de kerk te Zuiddorp in Staats-Vlaanderen, volgens J. KOK, Vaderl. Woordenboek, XXXIV. 292. J. C. K. Een Vossius te Voorburg. Is ook iemand in staat mij te verzekeren in het vermoeden, dat een der beroemde VOSSIUSSEN (C. G. JÖCHER, in zijn Allgemeines Gelehrten Lexicon, IV Th., Leipzig 1751, in voce, noemt er zeven) te Voorburg zijn verblijf gehouden heeft? A. J. Verhorst. Zou ook iemand mij kunnen inlichten omtrent de handschriftelijke en gedrukte muzijkstukken en dichtwerken van J. VERHORST, Pastoor van Voorburg, die den 14den October 1678 stierf (Bat. Sacra p. 282). Waren die niet in 't Latijn en komen zij nog wel voor? R. Weet iemand ook den oorsprong van dit gebruik, en bestaat het nog te Zierikzee? Welligt ook elders? H. v. R. te Mydrecht. Theophylactus en zijne jagtpaarden. Op welk gezag toch kan de Heer J. TODD, in zijn werkje: The student's Guide," beweren, dat de patriarch THEOPHYLACTUS, die in de tiende eeuw leefde, 2000 jagtpaarden voedde met de uitgezochtste dadels, druiven en vijgen, in wijn geweekt? H. H. Mr. Cornelis Ploeg. Is er ook iets bekend betrekkelijk het leven of de welligt uitgegeven geschriften van Mr. CORNELIS PLOEG, anders Mr. KNELIS te Jisp genaamd? Zie DE NAVORSCHER, I.; bl. 236. L. te Br. Ontwerper van den kerktoren voor de Alkmaarsche Groote Kerk. In de jaren 1812 en 1813 te Alkmaar wonende, heb ik in het kostershuis der groote kerk de teekening gezien van den De reus Gnak en zijne drie zonen. In het geprojecteerden toren voor die kerk, die ech-Deutsche Zeitschrift für Chr: Wissenschaft und ter nooit tot stand is gekomen. Ik meen mij te herinneren dat de naam van den bouwmeester daarop geschreven stond. Gaarne zou ik dien naam te weten komen. Die van den architect des torens van de Waag te Alkmaar treft men in EIKELENBERGS beschrijving aan. J. B. W. De Geuzensloot. Waarin vindt het zijnen oorsprong, dat zekere vaart of sloot, loopende van Vinkeveen tot in den Amstel bij Loenersloot, genaamd wordt: de Geuzensloot? B. V. W. Neerlangbroek, die Schralenhoek." Kan cen der lezers van DE NAVORSCHER mij aanwijzen: waar het volgende versje te vinden is en tot welk tijdvak in de geschiedenis het betrekking heeft? Inlichting hieromtrent zou den belanghebbende zeer welkom zijn. Neerlangbroek Die Schralenhoek, Daar wonen niets dan Edellui En Beeddellui, Ridders En Broodbidders; Daar zijn niets dan Kastelen en Nesten, C. KRAMM. Chr: Leben begründet durch Dr. JUL. MULLER, Dr. AUG. NEANDER en Dr. K. J. NITZSCH, komen, op bl. 119, Jaargang 1851, in de opsporing van den naamsoorsprong van Kiriath Arba (Hebron) de namen van de Giganten: GNAK en zijne drie zonen: AHIMAN, SESAI THALMAI, voor. In het Mythologisch woordenboek van VOLLMER heb ik die namen niet kunnen vinden. Zou iemand mij over die personen eenige nadere inlichting kunnen geven? De N achter verkleinwoorden. Vele onzer geachtste letterkundigen schrijven tegenwoordig: kindjen, paardjen, enz. niettegenstaande zij zich voorstanders noemen van den regel, Engel de Ruyter en Adriaan Banckaert. Men om, zoo veel mogelijk, te schrijven zoo als vraagt teregtwijzing, waar en welken dag in men spreekt: zoo lezen wij dan ook bij diezelfMaart 1683 de Vice-Admiraal ENGEL DE RUY- de schrijvers, mijn vrouw, mijn pen, enz. TER is overleden, alsmede wanneer de Luite-Zij zullen dan ook zeker goede gronden hebnant-Admiraal ADRIAAN BANCKAERT is geboren en gestorven? P. FRET. Stroo, het kenmerk van een sterfhuis. Vóór vele jaren zag ik te Zierikzee voor een huis aan wederzijde en ter hoogte van de deur, 1 à 2 voet dik, netjes afgestoken, stroo, ten blijke dat zich aldaar een lijk bevond of bevonden had. Dit kenteeken moest, naar ik meen, zes weken lang bij 't huis aangehecht blijven. ben om, geheel tegen de uitspraak in, de verkleinwoorden op de aangehaalde wijze samen te stellen. Wil iemand zoo vriendelijk zijn mij met die gronden bekend te maken? Aanteekeningen. 25 Gissing omtrent Bilderdijks » aan mijne egade." De bundel Poezy door Vrouwe K. W. BILDERDIJK, in 1820 bij IMMERZEEL uitgegeven, wordt geopend met een dichtstuk, in trochaïsche versmaat, van BILDERDIJK, getiteld: Aan mijne egade, by de uitgave van dezen haren afzonderlijken dichtbondel, waarvan alleen de tweede en vierde regels enz. rijmen. Het is zonderling dat men in het laatste gedeelte van dit vers, door de keuze van een ander woord, dat als 't ware voor de hand ligt, ook de eerste en derde regels rijmend kan maken. Zie hier: Groei dan, bloei dan! schroom geen buien! (winden) Boven eik en breede linden, En abeel- en cedertop! Schroom niet (gaat hy u ontvallen (begeven) Als zijn grond- en echtgenoot. Die deze eeuw te schenken heeft! Hooger dan mijn krachten strekten; (strekken) Toen my de Engel op kwam wekken Dierbre zalfster van mijn weën (lijden) Die mijn lot en leven deelt, Nooit bezweken onder 't strijden Waar de moed den plicht beveelt; Langzaam gaat zeker. deselve souden hebben terestitueren, ende in cas van oppositie, dat aen de officieren in de Meyerye ende elders, daer deselve valckeniers woonen, geordonneert mochte werden, den overgesonden valckenier van den Coninck van Denemarken, genaemt HANS FRANSSEN tot de voorschreve restitutie de stercke handt tebieden; waerop gedelibereert sijnde, is goetgevonden ende verstaen, dat het voorschreve memoriael gestelt sal worden in handen van de Heeren VAN BRAECKEL ende andere haere Hooch Mogentheden gedeputeerden totte saecken van de voorschreve Meyerye om te visiteren, examineren ende daervan rapport te doen. Sabbathi den 23sten October. Is gehoort het rapport van de Heeren VAN BRAECKEL ende andere Haere Hooch Mogentheden gedeputeerden totte saecken van de Meyerye van 's Hertogenbosch, achtervolgens derselver resolutie van den vierden deses, gevisiteert ende geexamineert hebbende het memoriael van den heer Resident CHARISIUS, tenderende ten eynde dat soodanige ordre gestelt mogte werden ende die voorsieninge gedaen, dat alle diegeene, die uyt dese Landen tegens het verboth, soo in Jutlandt als Noorwegen gedaen, sonder voorgaende permissie sich verstout souden mogen hebben valcken tegaen vangen, deselve souden hebben terestitueren aen HANS FRANSSEN, valckenier van den Coninck van Denemarken, ten dien eynde expresselyck herwaerts overgecomen, ende in cas van op Neen, by (op) geen onzaalge wareld (onzalige aarde) positie, dat aen de officieren in de Meyerye Door geen daverende lof, Schat men Dichtkunst op haar waarde: Ze geen burger van dit stof. Met den voet deze aard vertreden, (aarde drukken) Heel de ziel aan 't stof te ontrukken! Dit alleen is Poëzy! Gy, uw hart, kan dit gevoelen, (Zy is 't die uw borst ontgloeit :) M. te Maastricht. Hoe de valkenier van den Koning van Denemarken (Frederik III) in Brabant valken kwam vangen. Extract uytte Resolutien van de Hooch Mogende Heeren Staten-Generael der Vereenighde Nederlanden. Lunae den 4den October 1660. Is ter vergaderinge gelesen seecker memoriael van den heere Resident (van Denemarken) CHARISIUS, tenderende ten eynde dat alle diegeene, die uyt dese landen, tegens het gedaen verboth, soo in Jutlandt als in Noorwegen sonder voorgaende permissie, sich verstout souden mogen hebben, valcken te gaen vangen, (*) Hier en verder nog eens rijmen ook de eerste en vierde regels. Mijns bedunkens strekt deze ongelijkmatigheid niet ter verhooging der technische waarde van het vers. II. D. van 's Hertogenbosch ende elders, daer deselve valckeniers woonen, geordonneert mochte werden, de voorschreven overgecomen valckenier van den hooghstgemelten Coninck van Denemarcken tot het doen van de voorschreven restitutie de stercke handt te bieden; waerop gedelibereert sijnde, is goetgevonden ende verstaen, dat aen den Hooghschout BERGAIGNE geschreven sal werden, dat hy den meergeseyden valckenier de goede ende behulpelycke handt ten fine voorschreven sal hebben tebieden. MS. Register raeckende d'oostersche saecken van de maenden May-December 1660. folio 692 en 711 verso. Genoemde BERGAIGNE was de ritmeester HENRI DE BERGAIGNE, door zijne wapenfeiten onder FREDERIK HENDRIK bekend; hij had zich voornamelijk bij het beleg van 's Hertogenbosch in 1629 onderscheiden en was reeds in het volgende jaar tot het gewigtige ambt van Hoogschout benoemd, in de plaats van zijnen niet minder dapperen wapenbroeder den Drossaard van Bergen-op-Zoom, ridder WILLEM VAN DER RIJT, heer tot Brouchem enz. die dadelijk na de roemrijke vermeestering der stad daartoe gecommitteerd was, maar, gelijk BOR zegt: »'t selve niet langh bedient hebbende, 't sy of hy hem niet wel tot een politycke staet en conde begeven." HENRI DE BERGAIGNE ver wanneer gij althans mijne opmerking, die hier volgen zal, niet al te wreedaardig rekent. Bovenstaand rijmpje, door het Amsterdamsche baker- en kindermeidengeslacht, aan de nog ongeborene kindertjes in den mond gelegd, heeft zijn' oorsprong, vreemd genoeg, in het gebruik om de misdadigers aan de Volewijk, buiten de hoofdstad, op te hangen. De galg, boom des ongeluks (arbor infelix) is alzoo door het volksgeloof in zekeren. zin tot levensboom herschapen. Het volksgeloof, ik beken het, is liefelijker dan mijne uitlegging. GANSKE. Oordeel van Karel V. over de Zeeuwsche meloenen en vijgen. LIVINUS LEMNIUS, te Zierikzee op den 20sten Mei 1505 geboren, was, onder andere, schrijver van een werk, dat verscheidene malen, met wijziging van titel en inhoud, herdrukt werd, en waarvan de Antwerpsche 8vo. uitgave, in 1566 bij WILLEM SIMSON verschenen, ten titel voert: Herbarum atque arborum quae in Bibliis passim obviae sunt et ex quibus sacri vates similitudines desumunt, ac collationes rebus accommodant, dilucida explicatio. Men vindt er opmerkingswaardige teregtwijzingen in, met betrekking op den toenmaligen toestand van landbouw en kruidkunde hier te lande. Wij geven als voorbeeld eene bijzonderheid uit het leven van KAREL V., bladz. 50. In den jare 1540 gebeurde het, dat, als Keizer KAREL V., na Belgiën doorreisd te hebben, ook Zeelands kusten bezocht, hem, bij zijn verblijf te Zierikzee, meloenen van ongewone grootte en buitengemeene geur en sappigheid en ook vijgen werden voorgelegd, die zóó rijp waren, dat de Keizer, verrast, wijl hij in eene koude luchtstreek niets van dien aard verwachtte, verzekerde, dat zelfs in Spanje zij niet tot grootere rijpheid zouden kunnen komen". Hieruit ziet men dat, reeds in de 16de eeuw, Neêrland wegens vruchtenbouw dien lof begon te verdienen, waarvan het zich daarna altijd heeft waardig gemaakt. Vgl.: Annuaire de la Bibliothèque Royale de Belgique, Xe année. Bruxelles et Leipzig; C. MUQUARDT, 1849, Page 165. B2b. De vogellijm, het viscum album der kruidkundigen, was ook bij onze voorvaders in eere. Zij hebben voorzeker, even als de Gallische Druïden, waarvan PLINIUS gewaagt, zijn heilige takken, met vergulden sikkel afgekapt, in den witten krijgsmantel (sagum?) opgevangen. Met welken eerbied nog in Groot-Brittannië de mistletoe, waaronder geen meisje den kus weigeren mag, behandeld wordt en de wonderplant Goedheil in sommige streken van Duitschland als in zegepraal rondgedragen; hoe de kreet van: Au qui l'an neuf! ons in Frankrijk aan hetzelfde gewas herinnert, behoef ik aan de lezers van GRIMM's Deutsche Mythologie en BRAND's Popular Antiquities niet in verminkten vorm over te zeggen, evenmin te herhalen, dat onze naam van maren- of spooktakken, als in tegenstelling der vrolijkheid, welke de mistelboom elders te weeg brengt, op meer sombere denkbeelden wijst. Nu begeer ik van DE NAVORSCHER te weten: Of de vogellijm bij ons in het wild gevonden wordt en, zoo ja, of men op hare groeiplaats de sporen van eeuwenheugende bosschen vindt; Of de plant in de Nederlanden ook nog anders geheeten wordt; en Hecht er zich ook thans nog bij het landvolk eenig bijgeloof aan? SCIOLUS. meend, dat er geene mannelijke afstammelingen meer Het geslacht van Tromp. Sedert lang heeft men gebestonden van de beroemde Admiralen MARTEN HARPERTZ. en CORNELIS TROMP; er zijn echter nog vele Nederlanders, die den naam van TROMP voeren, en het kan dus niet onbelangrijk zijn dat er zekerheid besta. De vraag is dus: of er, onder degenen, die thans TROMP genoemd worden, ook zijn, die kunnen bewijzen van de Admiralen TROMP of wel van broeders of ooms van MARTEN HARPERTZ. TROMP af te stammen, of dat de nog in wezen zijnde afstammelingen uit de vrouwelijke linie kunnen aantoonen, dat er van deze familie TROMP geene mannelijke afstammelingen meer bestaan. 999 |