Images de page
PDF
ePub

vinciael waer van men gewoonlijck is jaerlijcx te betalen den deurwaerder van Vtrecht voor sijne moijten van denselven te brengen, drie ponden, dus 3:0 en de dieners van Uijtrecht die de beer brochten 3 gl. Kan iemand mij ook eenig berigt omtrent den oorsprong dezer bijzonderheid geven? Van waar de naam hofbeer? en wanneer en waardoor Utrecht van deze schatpligtigheid is ontheven? X. Y. Z.

Escuriaalsche HSS. van Aeschylus. In de voorrede zijner vertaling van den Prometheus van AESCHYLUS, in 1832 uitgegeven, zegt de Heer MEDWIN: Men heeft onlangs in het Escuriaal verscheidene HSS. van den Agamemnon en eenige der andere tooneelstukken van denzelfden schrijver ontdekt, en dit zal vermoedelijk veel dat duister is, en het door iedere nieuwe uitgaaf nog meer wordt, ophelderen. Deze lang verborgene HSS. kwamen van de Arabieren, en hebben bijzondere lotgevallen ontmoet. Zij werden, zoo men zegt, uit de bockerij van Konstantinopel gestolen, en naderhand in een roofschip, dat gestrand was, wedergevonden (pp. iv. v.) De laatste uitgevers van den Agamemnon, KLAUSEN en PEILE, maken geene melding van deze HSS., ofschoon de Heer FEDOR reeds in 1832 bezig was met ze te collationeren. De Navorscher, die er iets meer van weet, zou ons door zijne meêdeelingen verpligten.

FUR.

Huis de Valois. In den jare 1819, in ambtsbetrekking te Heenvliet zijnde, vond ik op het Kohier der belastingen, den naam van HENDRIK DE VALOIS als grondeigenaar. Deze man, in persoon zijne betaling doende, vroeg ik hem, of hij van Fransche afkomst was? en met een zekere waardigheid, gaf hij mij ten antwoord:,, Mijn voorouders hebben voor tweehonderd jaar, de Kroon van Frankrijk gedragen."

In den Briel deed ik eenig onderzoek naar dien persoon, en vernam dat hij (in de wandeling HENDRIK de Vloos genaamd) werkelijk in het bezit was geweest van wapens van dat Huis, maar ze van tijd tot tijd had verkocht, en dat er, tijdens de Regering van Koning LODEWIJK, zelf spraak zoude geweest zijn, hem in de Ridderschap op te nemen.

Nu is de vraag, is het geschiedkundig waar, dat er zich in der tijd afstammelingen van den Huize de Valois in ons land hebben neergezet, en wat is daarvan bekend? M. S. te B.

Engelsche tooneelspelers in de Nederlanden. Men leest bij J. HUNTER, New Illustrations of the Life, Studies and Writings of SHAKSPEARE, Lond. 1845, II, blz. 231 het volgende.

eene vrouw,

,,De Engelsche tooneelspelers reisden zelfs somtijds buitenslands. T. HEYWOOD in zijn Apology for actors (1612), verhaalt cen merkwaardig geval van die haar medeweten van een moord verraadt, terwijl een troep Engelsche komedianten te Amsterdam speelde. Maar er wordt iets nog merkwaardigers verhaald van vier en twintig tooneelisten, allen protestanten, die onder de regering van JACOBUS I (1613) te Keulen voorstellingen gaven."

die

L. TIECK Schreef in de voorrede van zijn Alt-Engl. Theater (1811). „In 't begin der Zeventiende eeuw vinden wij in Duitschland een reizende troep, zich de Engelsche tooneelisten noemde, velerwege, vooral in Dresden, speelde, en meerendeels stukken gaf, welke naar die van SHAKSPEARES tijdgenooten, ja van hem zelf gevolgd waren. Deze lieten naderhand hunne komediën drukken."

Voorts nog schrijft TIECK voor zijn Deutsches Theater: (1817). ,Toen te Londen de Schouwburgen bloeiden en zelfs buitenslands beroemd waren, gingen er soms tooneelgezelschappen naar de Nederlan

den om te spelen, en omstreeks 't jaar 1600 (welligt eenige jaren vroeger), treft men in Duitschland tooneelspelers aan, die onder den naam van de Engelsche komedianten rondtrokken."

Hij voegt er in eene noot bij: „, Reeds vóórlang had ik aanteekeningen verzameld, omtrent de jaren wanneer die tooneelisten te Dresden, en voor het hof aldaar speelden, doch het blad is later verloren gegaan. In de Rekeningboeken der hoven of rijkssteden is misschien narigt te vinden."

De vraag is nu, weet ook iemand eenig nader berigt te geven omtrent zoodanige Engelsche tooneelspelers als waarvan HEYWOOD en TIECK gewagen; waar, wanneer en wat zij in ons land hebben gespeeld? J. M.

De Santhortsche Geloofsbelijdenis, is de titel van een zoogenaamd Patriottisch geschrift der vorige eeuw, waarby tevens is afgedrukt een ander gedicht, getiteld: de Menuet en de Dominees-pruik. BILDERDIJK (in zijne Gesch. des Vaderl.) schrijft het eerstgenoemde toe aan eene der Schrijfsters van SARA BUrgerHART. Welke bijzonderheden zijn er omtrent die gedichten bekend, wanneer zijn zy in 't licht gekomen, en wat weet men van het zoogen. Santhorster Kuddeke? L. Tlt.

Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarteekend 1793. Ik ben in het bezit van een grof stuk Fransch geld; aan den cenen kant staat een genius, de constitutie schrijvende, met den Franschen haan, den pijlbundel en de vrijheidsmuts ter zijde. Het omschrift luidt: Règne de la loi, en daaronder staat: l'an 5 de la liberté. Aan de andere zijde ziet men het borstbeeld van LODEWIJK XVI, met het omschrift: LOUIS XVI ROI DES FRANÇOIS. 1793. Op den rand staat: LA NATION, LA LOI ET LE ROI. Vermits LODEWIJK XVI reeds den 10 Aug. 1792 werd gesuspendeerd, de republick in September daaraanvolgende bereids werd gevestigd, en LODEWIJK, den 21 Januarij 1793, zijn leven op het schavot eindigde, komt mij dit jaartal van 1793 vreemd voor. Kan DE NAVORSCHER mij iets dien aangaande zeggen, of anders bij zijne Londensche familie, de NOTES AND QUERIES eenige inlichting verkrijgen? Σ.

Nieuw ontdekte landen. Bestaat er, ten behoeve der Aardrijkskunde, even als bij de Sterrekunde, geen werk: om de daarin gemaakte vorderingen en ontdekkingen aan te teekenen? Op de Nederlandsche kaarten zoek ik te vergeefs (zelfs op de Schoolkaart van PULS en in de anders vrij goede kaarten bij oOMKENS, door JAGER) eene duidelijke voorstelling van:

1o. Den Archipel van den Markies van Traversée. 2o. Van de Grahams, Triniteits, Palmers en Powelskusten, door de Straat Braunsfield van den, even onduidelijken, Archipel van Nieuw Zuid Shetland gescheiden en in 1833 ontdekt.

3o. Van de in 1822 ontdekte Austraal Orcaden met de straat Washington.

4o. Van de in 1846 door de Engelsche expeditie ontdekte kusten.

5o. Van de in 1837 door de Franschen ontdekte Sabrinakust.

6o. Van de in 1838 door de Franschen ontdekte Louis Philippe en Joinville landen.

70. Van de in 1831 door BISCOE ontdekte Adelaïde en Clairie kusten.

8°. Van de in 1838-40 door CH. WILKES met de Amerikaansche Expeditie ontdekte bergachtige kust, Charles Wilkes's land.

90. Van de in 1839 ontdekte Balleny Eil. met den 7,200 voet hoogen Freemanspiek.

En 100. Ik mis overal het in 1842-43 door ROSS

[blocks in formation]

'k Zal alle dagen zoet zijn

wanneer gij althans mijne opmerking, die hier volgen zal, niet al te wreedaardig rekent.

[blocks in formation]

De vogellijm, het viscum album der kruidkundigen, was ook bij onze voorvaders in eere. Zij hebben voorzeker, even als de Gallische Druïden, waarvan PLINIUS gewaagt, zijn heilige takken, met vergulden sikkel afgekapt, in den witten krijgsmantel (sagum?) opgevangen.

Met welken eerbied nog in Groot-Brittannië de

Bovenstaand rijmpje, door het Amsterdamsche baker- en kindermeidengeslacht, aan de nog ongeborene kindertjes in den mond gelegd, heeft zijn' oorsprong, vreemd genoeg, in het gebruik om de misdadigers aan de Volewijk, buiten de hoofdstad, op te hangen. De galg, boom des ongeluks (arbor infe- mistletoe, waaronder geen meisje den kus weigeren lix) is alzoo door het volksgeloof in zekeren zin tot levensboom herschapen. Het volksgeloof, ik beken het, is liefelijker dan mijne uitlegging.

GANSKE.

Oordeel van Karel V. over de Zeeuwsche meloenen en vijgen. LIVINUS LEMNIUS, te Zierikzee op den 20sten Mei 1505 geboren, was, onder andere, schrijver van een werk, dat verscheidene malen, met wijziging van titel en inhoud, herdrukt werd, en waarvan de Antwerpsche 8vo. uitgave, in 1566 bij WILLEM SIMSON verschenen, ten titel voert: Herbarum atque arborum quae in Bibliis passim obviae sunt et ex quibus sacri vates similitudines desumunt, ac collationes rebus accommodant, dilucida explicatio. Men vindt er opmerkingswaardige teregtwijzingen in, met betrekking op den toenmaligen toestand van landbouw en kruidkunde hier te lande. Wij geven als voorbeeld eene bijzonderheid uit het leven van KAREL V., bladz. 50. In den jare 1540 gebeurde het, dat, als Keizer KAREL V., na Belgiën doorreisd te hebben, ook Zeelands kusten bezocht, hem, bij zijn verblijf te Zierikzee, meloenen van ongewone grootte en buitengemeene geur en sappigheid en ook vijgen werden voorgelegd, die zóó rijp waren, dat de Keizer, verrast, wijl hij in eene koude luchtstreek niets van dien aard verwachtte, verzekerde, dat zelfs in Spanje zij niet tot grootere rijpheid zouden kunnen komen". Hieruit ziet men dat, reeds

mag, behandeld wordt en de wonderplant Goedheil in sommige streken van Duitschland als in zegepraal rondgedragen; hoe de kreet van: Au gui l'an neuf! ons in Frankrijk aan hetzelfde gewas herinnert, behoef ik aan de lezers van GRIMM's Deutsche Mythologie en BRAND's Popular Antiquities niet in verminkten vorm over te zeggen, evenmin te herhalen, dat onze naam van maren- of spooktakken, als in tegenstelling der vrolijkheid, welke de mistelboom elders te weeg brengt, op meer sombere denkbeelden wijst. Nu begeer ik van DE NAVORSCHER te weten:

Of de vogellijm bij ons in het wild gevonden wordt en, zoo ja, of men op hare groeiplaats de sporen van eeuwenheugende bosschen vindt;

Of de plant in de Nederlanden ook nog anders geheeten wordt; en

Hecht er zich ook thans nog bij het landvolk eenig bijgeloof aan?

SCIOLUS.

Het geslacht van Tromp. Sedert lang heeft men gebestonden van de beroemde Admiralen MARTEN HARmeend, dat er geene mannelijke afstammelingen meer PERTZ. en CORNELIS TROMP; er zijn echter nog vele Nederlanders, die den naam van TROMP voeren, en het kan dus niet onbelangrijk zijn dat er zekerheid besta. De vraag is dus: of er, onder degenen, die thans TROMP genoemd worden, ook ziju, die kunnen bewijzen van de Admiralen TROMP of wel van broeders of ooms van MARTEN HARPERTZ. TROMP af te stammen, of dat de nog in wezen zijnde afstammelingen uit de vrouwelijke linie kunnen aantoonen, dat er van deze familie TROMP geene mannelijke af?,?,?,

stammelingen meer bestaan.

Utrechtsche Hofbeer. In eene oude onder mij berustende rekening lees ik:

Attestor

A. 1612, 13, 14,
Ao. 1559, ad idem

ningen.

Extract uijt de rekeningen van de Rentmeesters Generael van Espargne. Over de hondert jaeren wert dese volgende post in reeckeninge jaerlijcx gebragt - als volgt. Alsoo die van Vtrecht gewoon geweest syn jaerlijex op St. Maertensdach te senden voor een recognitie seeckeren Beer den welcken bij den rendant wiert ontfangen ende aen stucken gedistribueert soo aen sijn Exce. als acn de Heeren van den Raede pro

in de 16de eeuw, Neêrland wegens vruchten- als in voorga. reecke-
bouw dien lof begon te verdienen, waarvan
het zich daarna altijd heeft waardig gemaakt.
Vgl.: Annuaire de la Bibliothèque Royale de Bel-
gique, Xe année. Bruxelles et Leipzig; C. MU-
QUARDT, 1849, Page 165.

B2b.

vinciael waer van men gewoonlijck is jaerlijcx te be- | den om te spelen, en omstreeks 't jaar 1600 (welligt talen den deurwaerder van Vtrecht voor sijne moijten

van denselven te brengen, drie ponden, dus 3:0
en de dieners van Uijtrecht die de beer brochten
3 gl.

Kan iemand mij ook eenig berigt omtrent den oorsprong dezer bijzonderheid geven? - Van waar de naam hofbeer? en wanneer en waardoor Utrecht van deze schatpligtigheid is ontheven? X. Y. Z.

Escuriaalsche HSS. van Aeschylus. In de voorrede zijner vertaling van den Prometheus van AESCHYLUS, in 1832 uitgegeven, zegt de Heer MEDWIN: Men heeft onlangs in het Escuriaal verscheidene HSS. van den Agamemnon en eenige der andere tooneelstukken van denzelfden schrijver ontdekt, en dit zal vermoedelijk veel dat duister is, en het door iedere nieuwe uitgaaf nog meer wordt, ophelderen. Deze lang verborgene HSS. kwamen van de Arabieren, en hebben bijzondere lotgevallen ontmoet. Zij werden, zoo men zegt, uit de boekerij van Konstantinopel gestolen, en naderhand in cen roofschip, dat gestrand was, wedergevonden (pp. iv. v.) De laatste uitgevers van den Agamemnon, KLAUSEN en PEILE, maken geene melding van deze HSS., ofschoon de Heer FEDOR reeds in 1832 bezig was met ze te collationeren. De Navorscher, die er iets meer van weet, zou ons door zijne meêdeelingen verpligten.

FUR.

Huis de Valois. In den jare 1819, in ambtsbetrekking te Heenvliet zijnde, vond ik op het Kohier der belastingen, den naam van HENDRIK DE VALOIs als grondeigenaar. Deze man, in persoon zijne betaling doende, vroeg ik hem, of hij van Fransche afkomst was? en met een zekere waardigheid, gaf hij mij ten antwoord:,,Mijn voorouders hebben voor tweehonderd jaar, de Kroon van Frankrijk gedragen."

In den Briel deed ik eenig onderzoek naar dien persoon, en vernam dat hij (in de wandeling HENDRIK de Vloos genaamd) werkelijk in het bezit was geweest van wapens van dat Huis, maar ze van tijd tot tijd had verkocht, en dat er, tijdens de Regering van Koning LODEWIJK, zelf spraak zoude geweest zijn, hem in de Ridderschap op te nemen.

dat

Nu is de vraag, is het geschiedkundig waar, er zich in der tijd afstammelingen van den Huize de Valois in ons land hebben neergezet, en wat is daarvan bekend? M. S. te B.

Engelsche tooneelspelers in de Nederlanden. Men leest bij J. HUNTER, New Illustrations of the Life, Studies and Writings of SHAKSPEARE, Lond. 1845, II, blz. 231 het volgende.

"De Engelsche tooneclspelers reisden zelfs somtijds buitenslands. T. HEYWOOD in zijn Apology for actors (1612), verhaalt een merkwaardig geval van eene vrouw, die haar medeweten van een moord verraadt, terwijl een troep Engelsche komedianten te Amsterdam speelde. Maar er wordt iets nog merkwaardigers verhaald van vier en twintig tooneelisten, allen protestanten, die onder de regering van JACOBUS I (1613) te Keulen voorstellingen gaven."

L. TIECK Schreef in de voorrede van zijn Alt-Engl. Theater (1811). In 't begin der Zeventiende eeuw vinden wij in Duitschland een reizende troep, die zich de Engelsche tooneelisten noemde, velerwege, vooral in Dresden, speelde, en meerendeels stukken gaf, welke naar die van SHAKSPEARES tijdgenooten, ja van hem zelf gevolgd waren. Deze lieten naderhand hunne komediën drukken."

Voorts nog schrijft TIECK Voor zijn Deutsches Theater: (1817). Toen te Londen de Schouwburgen bloeiden en zelfs buitenslands beroemd waren, gingen er soms tooneelgezelschappen naar de Nederlan

eenige jaren vroeger), treft men in Duitschland tooneelspelers aan, die onder den naam van de Engelsche komedianten rondtrokken."

Hij voegt er in eene noot bij: „Reeds vóórlang had ik aanteekeningen verzameld, omtrent de jaren wanneer die tooneelisten te Dresden, en voor het hof aldaar speelden, doch het blad is later verloren gegaan. In de Rekeningboeken der hoven of rijkssteden is misschien narigt te vinden."

De vraag is nu, weet ook iemand eenig nader berigt te geven omtrent zoodanige Engelsche tooneelspelers als waarvan HEYWOOD en TIECK gewagen; waar, wanneer en wat zij in ons land hebben gespeeld? J. M.

De Santhortsche Geloofsbelijdenis, is de titel van een zoogenaamd Patriottisch geschrift der vorige eeuw waarby tevens is afgedrukt een ander gedicht, getiteld: de Menuët en de Dominees-pruik. BILDERDIJK (in zijne Gesch. des Vaderl.) schrijft het eerstgenoemde toe aan eene der Schrijfsters van SARA BURGERHART. Welke bijzonderheden zijn er omtrent die gedichten bekend, wanneer zijn zy in 't licht gekomen, en wat weet men van het zoogen. Santhorster Kuddeke? L. Tlt.

Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarteekend 1793. Ik ben in het bezit van een grof stuk Fransch geld; aan den cenen kant staat cen genius, de constitutie schrijvende, met den Franschen haan, den pijlbundel en de vrijheidsmuts ter zijde. Het omschrift luidt: Règne de la loi, en daaronder staat: l'an 5 de la liberté. Aan de andere zijde ziet men het borstbeeld van LODEWIJK XVI, met het omschrift: LOUIS XVI ROI DES FRANÇOIS. 1793. Op den rand staat: LA NATION, LA LOI ET LE ROI. Vermits LODEWIJK XVI reeds den 10 Aug. 1792 werd gesuspendeerd, de republick in September daaraanvolgende bereids werd gevestigd, en LODEWIJK, den 21 Januarij 1793, zijn leven op het schavot eindigde, komt mij dit jaartal van 1793 vreemd voor. Kan DE NAVORSCHER mij iets dien aangaande zeggen, of anders bij zijne Londensche familie, de NOTES AND QUERIES eenige inlichting verkrijgen? Σ.

Nieuw ontdekte landen. Bestaat er, ten behoeve der Aardrijkskunde, even als bij de Sterrekunde, geen werk: om de daarin gemaakte vorderingen en ontdekkingen aan te teekenen? Op de Nederlandsche kaarten zoek ik te vergeefs (zelfs op de Schoolkaart van PULS en in de anders vrij goede kaarten bij oOMKENS, door JAGER) eene duidelijke voorstelling van:

1o. Den Archipel van den Markies van Traversée. 2o. Van de Grahams, Triniteits, Palmers en Powelskusten, door de Straat Braunsfield van den, even onduidelijken, Archipel van Nieuw Zuid Shetland gescheiden en in 1833 ontdekt.

3o. Van de in 1822 ontdekte Austraal Orcaden met de straat Washington.

4o. Van de in 1846 door de Engelsche expeditie ontdekte kusten.

5o. Van de in 1837 door de Franschen ontdekte Sabrinakust.

60. Van de in 1838 door de Franschen ontdekte Louis Philippe en Joinville landen.

70. Van de in 1831 door BISCOE ontdekte Adelaïde en Clairie kusten.

8°. Van de in 1838-40 door CH. WILKES met de Amerikaansche Expeditie ontdekte bergachtige kust, Charles Wilkes's land.

9o. Van de in 1839 ontdekte Balleny Eil. met den 7,200 voet hoogen Freemanspiek.

En 10o. Ik mis overal het in 1842-43 door ROSS

[blocks in formation]

Pluk mijn!

Pluk mijn!

'k Zal alle dagen zoet zijn

wanneer gij althans mijne opmerking, die hier volgen zal, niet al te wreedaardig rekent.

Bovenstaand rijmpje, door het Amsterdamsche baker- en kindermeidengeslacht, aan de nog ongeborene kindertjes in den mond gelegd, heeft zijn' oorsprong, vreemd genoeg, in het gebruik om de misdadigers aan de Volewijk, buiten de hoofdstad, op te hangen. De galg, boom des ongeluks (arbor infelix) is alzoo door het volksgeloof in zekeren zin tot levensboom herschapen. Het volksgeloof, ik beken het, is liefelijker dan mijne uitlegging.

op

GANSKE.

Oordeel van Karel V. over de Zeeuwsche meloenen en vijgen. LIVINUS LEMNIUS, te Zierikzee den 20sten Mei 1505 geboren, was, onder andere, schrijver van een werk, dat verscheidene malen, met wijziging van titel en inhoud, herdrukt werd, en waarvan de Antwerpsche 8vo. uitgave, in 1566 bij WILLEM SIMSON verschenen, ten titel voert: Herbarum atque arborum quae in Bibliis passim obviae sunt et ex quibus sacri vates similitudines desumunt, ac collationes rebus accommodant, dilucida explicatio. Men vindt er opmerkingswaardige teregtwijzingen in, met betrekking op den toenmaligen toestand van landbouw en kruidkunde hier te lande. Wij geven als voorbeeld eene bijzonderheid uit het leven van KAREL V., bladz. 50.

In den jare 1540 gebeurde het, dat, als Keizer KAREL V., na Belgiën doorreisd te hebben, ook Zeelands kusten bezocht, hem, bij zijn verblijf te Zierikzee, meloenen van ongewone grootte en buitengemeene geur en sappigheid en ook vijgen werden voorgelegd, die zóó rijp waren, dat de Keizer, verrast, wijl hij in eene koude luchtstreek niets van dien aard verwachtte, verzekerde, dat zelfs in Spanje zij niet tot grootere rijpheid zouden kunnen komen". Hieruit ziet men dat, reeds in de 16de eeuw, Neêrland wegens vruchtenbouw dien lof begon te verdienen, waarvan het zich daarna altijd heeft waardig gemaakt. Vgl.: Annuaire de la Bibliothèque Royale de Belgique, Xe année. Bruxelles et Leipzig; C. MUQUARDT, 1849, Page 165. B2b.

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

De vogellijm, het viscum album der kruidkundigen, was ook bij onze voorvaders in eere. Zij hebben voorzeker, even als de Gallische Druïden, waarvan PLINIUS gewaagt, zijn heilige takken, met vergulden sikkel afgekapt, in den witten krijgsmantel (sagum?) opgevangen.

Met welken eerbied nog in Groot-Brittannië de mistletoe, waaronder geen meisje den kus weigeren

mag, behandeld wordt en de wonderplant Goedheil in sommige streken van Duitschland als in zegepraal rondgedragen; hoe de kreet van: Au qui l'an neuf! ons in Frankrijk aan hetzelfde gewas herinnert, behoef ik aan de lezers van GRIMM's Deutsche Mythologie en BRAND's Popular Antiquities niet in verminkten vorm over te zeggen, evenmin te herhalen, dat onze naam van maren- of spooktakken, als in tegenstelling der vrolijkheid, welke de mistelboom elders te weeg brengt, op meer sombere denkbeelden wijst. Nu begeer ik van DE NAVORSCHER te weten:

Of de vogellijm bij ons in het wild gevonden wordt en, zoo ja, of men op hare groeiplaats de sporen van eeuwenheugende bosschen vindt;

Of de plant in de Nederlanden ook nog anders geheeten wordt; en

Hecht er zich ook thans nog bij het landvolk eenig bijgeloof aan?

SCIOLUS.

[blocks in formation]

vinciael waer van men gewoonlijck is jaerlijcx te be-
talen den deurwaerder van Vtrecht voor sijne moijten
van denselven te brengen, drie ponden, dus 3:0
en de dieners van Uijtrecht die de beer brochten
3 gl.

Kan iemand mij ook eenig berigt omtrent den oorsprong dezer bijzonderheid geven? Van waar de naam hofbeer? en wanneer en waardoor Utrecht van deze schatpligtigheid is ontheven? X. Y. Z.

Escuriaalsche HSS. van Aeschylus. In de voorrede zijner vertaling van den Prometheus van AESCHYLUS, in 1832 uitgegeven, zegt de Heer MEDWIN: Men heeft onlangs in het Escuriaal verscheidene HSS. van den Agamemnon en eenige der andere tooneelstukken van denzelfden schrijver ontdekt, en dit zal vermoedelijk veel dat duister is, en het door iedere nieuwe uitgaaf nog meer wordt, ophelderen. Deze lang verborgene HSS. kwamen van de Arabieren, en hebben bijzondere lotgevallen ontmoet. Zij werden, zoo men zegt, uit de boekerij van Konstantinopel gestolen, en naderhand in een roofschip, dat gestrand was, wedergevonden (pp. iv. v.) De laatste uitgevers van den Agamemnon, KLAUSEN en PEILE, maken geene melding van deze HSS., ofschoon de Heer FEDOR reeds in 1832 bezig was met ze te collationeren. De Navorscher, die er iets meer van weet, zou ons door zijne meêdeelingen verpligten.

FUR.

Huis de Valois. In den jare 1819, in ambtsbetrekking te Heenvliet zijnde, vond ik op het Kohier der belastingen, den naam van HENDRIK DE VALOIS als grondeigenaar. Deze man, in persoon zijne betaling doende, vroeg ik hem, of hij van Fransche afkomst was? en met een zekere waardigheid, gaf hij mij ten antwoord: „,, Mijn voorouders hebben voor tweehonderd jaar, de Kroon van Frankrijk gedragen."

In den Briel deed ik eenig onderzoek naar dien persoon, en vernam dat hij (in de wandeling HENDRIK de Vloos genaamd) werkelijk in het bezit was geweest van wapens van dat Huis, maar ze van tijd tot tijd had verkocht, en dat er, tijdens de Regering van Koning LODEWIJK, zelf spraak zoude geweest zijn, hem in de Ridderschap op te nemen.

Nu is de vraag, is het geschiedkundig waar, dat er zich in der tijd afstammelingen van den Huize de Valois in ons land hebben neergezet, en wat is daarvan bekend? M. S. te B.

Engelsche tooneelspelers in de Nederlanden. Men leest bij J. HUNTER, New Illustrations of the Life, Studies and Writings of SHAKSPEARE, Lond. 1845, II, blz. 231 het volgende.

"De Engelsche tooneelspelers reisden zelfs somtijds buitenslands. T. HEYWOOD in zijn Apology for actors (1612), verhaalt een merkwaardig geval van eene vrouw, die haar medeweten van een moord verraadt, terwijl een troep Engelsche komedianten te Amsterdam speelde. Maar er wordt iets nog merkwaardigers verhaald van vier en twintig tooneelisten, allen protestanten, die onder de regering van JACOBUS I (1613) te Keulen voorstellingen gaven.

[ocr errors]

L. TIECK Schreef in de voorrede van zijn Alt-Engl. Theater (1811). In 't begin der Zeventiende eeuw vinden wij in Duitschland een reizende troep, die zich de Engelsche tooneelisten noemde, velerwege, vooral in Dresden, speelde, en meerendeels stukken gaf, welke naar die van SHAKSPEARES tijdgenooten, Ja van hem zelf gevolgd waren. Deze lieten naderhand hunne komediën drukken."

Voorts nog schrijft TIECK voor zijn Deutsches Theater: (1817).,, Toen te Londen de Schouwburgen bloeiden en zelfs buitenslands beroemd waren, gingen er soms tooneelgezelschappen naar de Nederlan

den om te spelen, en omstreeks 't jaar 1600 (welligt eenige jaren vroeger), treft men in Duitschland tooneelspelers aan, die onder den naam van de Engelsche komedianten rondtrokken."

Hij voegt er in eene noot bij: „ Reeds vóórlang had ik aanteekeningen verzameld, omtrent de jaren wanneer die tooneelisten te Dresden, en voor het hof aldaar speelden, doch het blad is later verloren gegaan. In de Rekeningboeken der hoven of rijkssteden is misschien narigt te vinden."

De vraag is nu, weet ook iemand eenig nader berigt te geven omtrent zoodanige Engelsche tooneelspelers als waarvan HEYWOOD en TIECK gewagen; wanneer en wat zij in ons land hebben geJ. M.

waar,

speeld?

De Santhortsche Geloofsbelijdenis, is de titel van een zoogenaamd Patriottisch geschrift der vorige eeuw, waarby tevens is afgedrukt een ander gedicht, getiteld: de Menuët en de Dominees-pruik. BILDERDIJK (in zijne Gesch. des Vaderl.) schrijft het eerstgenoemde toe aan eene der Schrijfsters van SARA BURGERHART. Welke bijzonderheden zijn er omtrent die gedichten bekend, wanneer zijn zy in 't licht gekomen, en wat weet men van het zoogen. Santhorster Kuddeke? L. Tlt.

Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarteekend 1793. Ik ben in het bezit van een grof stuk Fransch geld; aan den cenen kant staat een genius, de constitutie schrijvende, met den Franschen haan, den pijlbunRègne de la loi, en daaronder staat : l'an 5 de la liberté. del en de vrijheidsmuts ter zijde. Het omschrift luidt: Aan de andere zijde ziet men het borstbeeld van LODEWIJK XVI, met het omschrift: LOUIS XVI ROI DES FRANÇOIS. 1793. Op den rand staat: LA NATION, LA LOI ET LE ROI. Vermits LODEWIJK XVI reeds den 10 Aug. 1792 werd gesuspendeerd, de republick in September daaraanvolgende bereids werd gevestigd, en LODEWIJK, den 21 Januarij 1793, zijn leven op het schavot eindigde, komt mij dit jaartal van 1793 vreemd voor. Kan DE NAVORSCHER mij iets dien aangaande zeggen, of anders bij zijne Londensche familie, de NOTES AND QUERIES eenige inlichting verkrijgen? Σ.

Nieuw ontdekte landen. Bestaat er, ten behoeve der Aardrijkskunde, even als bij de Sterrekunde, geen werk: om de daarin gemaakte vorderingen en ontdekkingen aan te teekenen? Op de Nederlandsche kaarten zoek ik te vergeefs (zelfs op de Schoolkaart van PULS en in de anders vrij goede kaarten bij ooMKENS, door JAGER) eene duidelijke voorstelling van:

1o. Den Archipel van den Markies van Traversée. 2o. Van de Grahams, Triniteits, Palmers en Powelskusten, door de Straat Braunsfield van den, even onduidelijken, Archipel van Nieuw Zuid Shetland gescheiden en in 1833 ontdekt.

30. Van de in 1822 ontdekte Austraal Orcaden met de straat Washington.

4o. Van de in 1846 door de Engelsche expeditie ontdekte kusten.

5o. Van de in 1837 door de Franschen ontdekte Sabrinakust.

6o. Van de in 1838 door de Franschen ontdekte Louis Philippe en Joinville landen.

70. Van de in 1831 door BISCOE ontdekte Adelaïde en Clairie kusten.

8°. Van de in 1838-40 door CH. WILKES met de Amerikaansche Expeditie ontdekte bergachtige kust, Charles Wilkes's land.

9o. Van de in 1839 ontdekte Balleny Eil. met den 7,200 voet hoogen Freemanspiek.

En 10o. Ik mis overal het in 1842-43 door ROSS

« PrécédentContinuer »