Pluk mijn! Pluk mijn! 'k Zal alle dagen zoet zijn wanneer gij althans mijne opmerking, die hier volgen zal, niet al te wreedaardig rekent. Bovenstaand rijmpje, door het Amsterdamsche baker- en kindermeidengeslacht, aan de nog ongeborene kindertjes in den mond gelegd, heeft zijn' oorsprong, vreemd genoeg, in het gebruik om de misdadigers aan de Volewijk, buiten de hoofdstad, op te hangen. De galg, boom des ongeluks (arbor infelix) is alzoo door het volksgeloof in zekeren zin tot levensboom herschapen. Het volksgeloof, ik beken het, is liefelijker dan mijne uitlegging. GANSKE. De vogellijm, het viscum album der kruidkundigen, was ook bij onze voorvaders in eere. Zij hebben voorzeker, even als de Gallische Druïden, waarvan PLINIUS gewaagt, zijn heilige takken, met vergulden sikkel afgekapt, in den witten krijgsmantel (sagum?) opgevangen. Met welken eerbied nog in Groot-Brittannië de mistletoe, waaronder geen meisje den kus weigeren mag, behandeld wordt en de wonderplant Goedheil in sommige streken van Duitschland als in zegepraal rondgedragen; hoe de kreet van: Au gui l'an neuf! ons in Frankrijk aan hetzelfde gewas herinnert, behoef ik aan de lezers van GRIMM's Deutsche Mythologie en BRAND's Popular Antiquities niet in verminkten vorm over te zeggen, evenmin te herhalen, dat onze naam van maren- of spooktakken, als in tegenstelling der vrolijkheid, welke de mistelboom elders te weeg brengt, op meer sombere denkbeelden wijst. Nu begeer ik van DE NAVORSCHER te weten: Of de vogellijm bij ons in het wild gevonden wordt en, zoo ja, of men op hare groeiplaats de sporen van eeuwenheugende bosschen vindt; Of de plant in de Nederlanden ook nog anders geheeten wordt; en Hecht er zich ook thans nog bij het landvolk eenig bijgeloof aan? SCIOLUS. Het geslacht van Tromp. Sedert lang heeft men gemeend, dat er geene mannelijke afstammelingen meer PERTZ. en CORNELIS TROMP; er zijn echter nog vele en Oordeel van Karel V. over de Zeeuwsche meloenen en vijgen. LIVINUS LEMNIUS, te Zierikzee op den 20sten Mei 1505 geboren, was, onder andere, schrijver van een werk, dat verscheidene malen, met wijziging van titel en inhoud, herdrukt werd, en waarvan de Antwerpsche 8vo. uitgave, in 1566 bij WILLEM SIMSON verschenen, ten titel voert: Herbarum atque arborum quae in Biblis passim obviae sunt et ex quibus sacri vates similitudines desumunt, ac collationes rebus accommodant, dilucida explicatio. Men vindt er opmerkingswaardige teregtwij-bestonden van de beroemde Admiralen MARTEN HARzingen in, met betrekking op den toenmaligen toestand van landbouw en kruidkunde hier te lande. Wij geven als voorbeeld eene bijzonderheid uit het leven van KAREL V., bladz. 50. In den jare 1540 gebeurde het, dat, als Keizer KAREL V., na Belgiën doorreisd te hebben, ook Zeelands kusten bezocht, hem, bij zijn verblijf te Zierikzee, meloenen van ongewone grootte en buitengemeene geur en sappigheid en ook vijgen werden voorgelegd, die zóó rijp waren, dat de Keizer, verrast, wijl hij in eene koude luchtstreek niets van dien aard verwachtte, verzekerde, dat zelfs in Spanje zij niet tot grootere rijpheid zouden kunnen komen". Hieruit ziet men dat, reeds in de 16de eeuw, Neêrland wegens vruchtenbouw dien lof begon te verdienen, waarvan het zich daarna altijd heeft waardig gemaakt. Vgl.: Annuaire de la Bibliothèque Royale de Belgique, Xe année. Bruxelles et Leipzig; C. MUQUARDT, 1849, Page 165. B2b. het kan dus niet onbelangrijk zijn dat er zekerheid Utrechtsche Hofbeer. In eene oude onder mij berustende rekening lees ik: Attestor A. 1612, 13, 14, Ao. 1559, ad idem als in voorgā. reeckeningen. Extract uijt de rekeningen van de Rentmeesters Generael van Espargne. Over de hondert jaeren wert dese volgende post in reeckeninge jaerlijcx gebragt — als volgt. Alsoo die van Vtrecht gewoon geweest syn jaerlijex op St. Maertensdach te senden voor een recognitie seeckeren Beer den welcken bij den rendant wiert ontfangen ende aen stucken gedistribueert soo aen sijn Exce. als acn de Heeren van den Raede pro vinciael waer van men gewoonlijck is jaerlijcx te betalen den deurwaerder van Vtrecht voor sijne moijten van denselven te brengen, drie ponden, dus 3:0 en de dieners van Uijtrecht die de beer brochten 3 gl. Kan iemand mij ook eenig berigt omtrent den oorsprong dezer bijzonderheid geven?. Van waar de naam hofbeer? en wanneer en waardoor Utrecht van deze schatpligtigheid is ontheven? X. Y. Z. Escuriaalsche HSS. van Aeschylus. In de voorrede zijner vertaling van den Prometheus van AESCHYLUS, in 1832 uitgegeven, zegt de Heer MEDWIN: Men heeft onlangs in het Escuriaal verscheidene HSS. van den Agamemnon en eenige der andere tooneelstukken van denzelfden schrijver ontdekt, en dit zal vermoedelijk veel dat duister is, en het door iedere nieuwe uitgaaf nog meer wordt, ophelderen. Deze lang verborgene HSS. kwamen van de Arabieren, en hebben bijzondere lotgevallen ontmoet. Zij werden, zoo men zegt, uit de boekerij van Konstantinopel gestolen, en naderhand in een roofschip, dat gestrand was, wedergevonden (pp. iv. v.) De laatste uitgevers van den Agamemnon, KLAUSEN en PEILE, maken geene melding van deze HSS., ofschoon de Heer FEDOR reeds in 1832 bezig was met ze te collationeren. De Navorscher, die er iets meer van weet, zou ons door zijne meêdeelingen verpligten. FUR. Huis de Valois. In den jare 1819, in ambtsbetrekking te Heenvliet zijnde, vond ik op het Kohier der belastingen, den naam van HENDRIK DE VALOIS als grondeigenaar. Deze man, in persoon zijne betaling doende, vroeg ik hem, of hij van Fransche afkomst was? en met een zekere waardigheid, gaf hij mij ten antwoord:,,Mijn voorouders hebben voor tweehonderd jaar, de Kroon van Frankrijk gedragen." In den Briel deed ik eenig onderzoek naar dien persoon, en vernam dat hij (in de wandeling HENDRIK de Vloos genaamd) werkelijk in het bezit was geweest van wapens van dat Huis, maar ze van tijd tot tijd had verkocht, en dat er, tijdens de Regering van Koning LODEWIJK, zelf spraak zoude geweest zijn, hem in de Ridderschap op te nemen. Nu is de vraag, is het geschiedkundig waar, dat er zich in der tijd afstammelingen van den Huize de Valois in ons land hebben neergezet, en wat is daarvan bekend? M. S. te B. Engelsche tooneelspelers in de Nederlanden. Men leest bij J. HUNTER, New Illustrations of the Life, Studies and Writings of SHAKSPEARE, Lond. 1845, II, blz. 231 het volgende. De Engelsche tooneelspelers reisden zelfs somtijds buitenslands. T. HEYWOOD in zijn Apology for actors (1612), verhaalt een merkwaardig geval van eene vrouw, die haar medeweten van een moord verraadt, terwijl een troep Engelsche komedianten te Amsterdam speelde. Maar er wordt iets nog merkwaardigers verhaald van vier en twintig tooneelisten, allen protestanten, die onder de regering van JACOBUSI (1613) te Keulen voorstellingen gaven." L. TIECK schreef in de voorrede van zijn Alt-Engl. Theater (1811). In 't begin der Zeventiende eeuw vinden wij in Duitschland een reizende troep, die zich de Engelsche tooneelisten noemde, velerwege, vooral in Dresden, speelde, en meerendeels stukken gaf, welke naar die van SHAKSPEARES tijdgenooten, ja van hem zelf gevolgd waren. Deze lieten naderhand hunne komediën drukken." Voorts nog schrijft TIECK voor zijn Deutsches Theater: (1817). "9" Toen te Londen de Schouwburgen bloeiden en zelfs buitenslands beroemd waren, gingen er soms tooneelgezelschappen naar de Nederlan den om te spelen, en omstreeks 't jaar 1600 (welligt eenige jaren vroeger), treft men in Duitschland tooneelspelers aan, die onder den naam van de Engelsche komedianten rondtrokken." Hij voegt er in eene noot bij: „Reeds vóórlang had ik aanteekeningen verzameld, omtrent de jaren wanneer die tooneelisten te Dresden, en voor het hof aldaar speelden, doch het blad is later verloren gegaan. In de Rekeningboeken der hoven of rijkssteden is misschien narigt te vinden." De vraag is nu, weet ook iemand eenig nader berigt te geven omtrent zoodanige Engelsche tooneelspelers als waarvan HEYWOOD en TIECK gewagen; waar, wanneer en wat zij in ons land hebben gespeeld? J. M. De Santhortsche Geloofsbelijdenis, is de titel van een zoogenaamd Patriottisch geschrift der vorige eeuw, waarby tevens is afgedrukt een ander gedicht, getiteld: de Menuet en de Dominees-pruik. BILDERDIJK (in zijne Gesch. des Vaderl.) schrijft het eerstgenoemde toe aan eene der Schrijfsters van SARA BURGERHART. Welke bijzonderheden zijn er omtrent die gedichten bekend, wanneer zijn zy in 't licht gekomen, en wat weet men van het zoogen. Santhorster Kuddeke? L. Tlt. Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarteekend 1793. Ik ben in het bezit van een grof stuk Fransch geld; aan den cenen kant staat een genius, de constitutie schrijvende, met den Franschen haan, den pijlbundel en de vrijheidsmuts ter zijde. Het omschrift luidt: Règne de la loi, en daaronder staat: l'an 5 de la liberté. Aan de andere zijde ziet men het borstbeeld van LODEWIJK XVI, met het omschrift: LOUIS XVI ROI DES FRANÇOIS. 1793. Op den rand staat: LA NATION, LA LOI ET LE ROI. Vermits LODEWIJK XVI reeds den 10 Aug. 1792 werd gesuspendeerd, de republiek in September daaraanvolgende bereids werd gevestigd, en LODEWIJK, den 21 Januarij 1793, zijn leven op het schavot eindigde, komt mij dit jaartal van 1793 vreemd voor. Kan DE NAVORSCHER mij iets dien aangaande zeggen, of anders bij zijne Londensche familie, de NOTES AND QUERIES eenige inlichting verkrijgen? Σ. Nieuw ontdekte landen. Bestaat er, ten behoeve der Aardrijkskunde, even als bij de Sterrekunde, geen werk: om de daarin gemaakte vorderingen en ontdekkingen aan te teekenen? Op de Nederlandsche kaarten zoek ik te vergeefs (zelfs op de Schoolkaart van PULS en in de anders vrij goede kaarten bij ooмKENS, door JAGER) eene duidelijke voorstelling van: 1o. Den Archipel van den Markies van Traversée. 2o. Van de Grahams, Triniteits, Palmers en Powelskusten, door de Straat Braunsfield van den, even onduidelijken, Archipel van Nieuw Zuid Shetland gescheiden en in 1833 ontdekt. 3o. Van de in 1822 ontdekte Austraal Orcaden met de straat Washington. 4o. Van de in 1846 door de Engelsche expeditie ontdekte kusten. 5o. Van de in 1837 door de Franschen ontdekte Sabrinakust. 6o. Van de in 1838 door de Franschen ontdekte Louis Philippe en Joinville landen. 70. Van de in 1831 door BISCOE ontdekte Adelaïde en Clairie kusten. 8°. Van de in 1838-40 door CH. WILKES met de Amerikaansche Expeditie ontdekte bergachtige kust, Charles Wilkes's land. 9o. Van de in 1839 ontdekte Balleny Eil. met den 7,200 voet hoogen Freemanspiek. En 100. Ik mis overal het in 1842-43 door Ross Veronderstelde plaat van Luiken. Voor eenigen tijd raakte ik in het bezit eener teekening, in vorm en voorstelling, gelijksoortig aan de Bijbelsche platen van JAN LUIKEN; - bij het naslaan van diens platenbijbel, vond ik, ter plaatse waar ik meende de bedoelde voorstelling te moeten zoeken, geene plaat, doch bemerkte dat de onmiddelijk voorafgaande en volgende platen, in volgnummer twee nummers verschilden, zoodat er daar ter plaatse eene plaat scheen te ontbreken. De vraag rees bij mij op, of welligt de bedoelde teckening van LUIKEN zelven afkomstig, en voor kunstliefhebbers van eenige waarde konde zijn? waaromtrent eenen of anderen lezer van DE NAVORSCHER Mogelijk meer bekend is. A. N. I. Invloed der maan op de weersgesteldheid. Gedurig hoort men in het dagelijksche leven gewagen van den invloed der maan op de gesteldheid van het weêr. Sommigen slaan aan dien invloed geloof, terwijl anderen die meening bestrijden. Tot de laatsten behoort, onder de mannen van gezag, de Leidsche Hoogleeraar F. KAISER, Zoo als uit zijn werk De Sterrenhemel verklaard, blijken kan: Ik weet mij intusschen niet te herinneren of de beroemde Hoogleeraar, in genoemd werk, de gronden voor zijn gevoelen heeft vermeld, en, zoo hij dit gedaan heeft, beken ik volgaarne dat ik ze mij niet meer kan te binnen brengen; daarom wenschte ik, ten einde met beter regt de maanprofeten te kunnen tegenspreken, dat iemand mij in DE NAVORSCHER Wilde inlichten op de vraag: welke zijn de gronden voor het beweren dat de maan op het weêr geen invloed heeft? FREDRIK. Verzamelingen van spreekwoorden. Weet ook iemand op te geven: waar te vinden of voorhanden zijn de volgende werken: Ista sunt proverbia communia, ghedruckt te Delf in Hollandia van den jare 1500, 4o. (zijnde eene Verzameling van spreekwoorden in 't Latijn en Hollandsch, die in 1803 in de boek verzameling van J. KONING gevonden werd, zie: Naamlijst van eenige boeken en manuscripten, 8o. bl. 60). Ander Theyl der Sprichwörter, dar innen Niederländische, Holländische, Brabändische und Westphälische Sprichw. begriffen zum Theil von EBERH. TAPPIO und ANTHONIO TUNICIO zusammengebracht. Im gute Germanismos gewendt, mit hochteutschen Sprichw. verglichen und ausgelegt durch SEB. FRANCKEN; Franckf. a. M. 1541 (zie WANDER, Allgem. Sprichwörterschats, I. S. 198.) S. ANDRIESSEN, Duytsche Adagia ofte Spreekwoorden. Thantwerpen, 1550, 8°. (zie Catalogus van TE WATER; bl. 373, No. 2627). puerorum usum —— Enchyridion scolasticum in quo Flandrorum vernaculo idiomati celebres paroemiae et orationes quamplurimae [?] ex CICERONE, TERENTIO alüsque in communem redduntur. Winnoxbergen 1553, 4o. Les Proverbes Anciens, Flamengs et François, correspondants de sentence les uns aux autres, colligés et ordonnés par M. FRANÇOIS GOEDTHALS, Anvers, PLANTIN, 1568, 120. Flammische und Französische Sprichworter, Antwerp. 1568, 8o. (zie NOPITSCH, Literat. der Sprichw. S. 100). Paromiologia Polyglottos: hoc est: Proverbia et sententiae complurium linguarum ex sacris videlicet Hebraeorum fontibus, atque ex optimis ac probatissimis quibusque Graecae et Latinae linguae scriptoribus, desumtae, et in Locos communes digestae: et cum Italo rum, Gallorum, Germanorum, Belgarum, Slavonum, Arabum, Turcarum denique aliarumque Nationum sententiosis [?] Proverbiis collatae auctore HIERONYMO MEGISERO Lipsiae sumtibus HENNINGIS GROSII, Bibliopolae Lipsiensis, Lipsiae MICHAEL LANTZENBERGER, 1605,8°. (de folio druk is van 1606; zie NOPITSCH S. 159 à 160). A. J. V. D. AA. Nog eene vraag betrekkelijk Zutphen; de Drogenapstoren. Er is in het eerste deel, bladz. 284 gevraagd: waarvan Zutphen haren naam ontleend heeft; ik vraag nog meer, ik vraag naar haren oorsprong. Wanneer werd Zutphen het eerst genoemd? - dit moet lang vóór 1105 zijn, want BURCHARD, Bisschop van Utrecht verklaarde toen reeds, dat hij de handvesten en papieren betrekkelijk de voorregten van de Zutphensche Kerk had laten vernieuwen, omdat sommige daarvan ,,ten deels door oudheid des tijds van ,,de mot geknaagd", deels door de nabijheid der vlammen ingekrompen waren. De St. Walburgs-Kerk was reeds in 1105 op den grond van het te voren verbrande kerkgebouw gesticht; Zutphen moet dus lang vóór genoemd tijdstip cene stad geweest zijn van eenig aanbelang; met de opsporing van haar' oorsprong zal misschien ook eenig licht omtrent den naam zelven der stad verspreid Kaspar Hauser. Overbekend is de geschiedenis van KASPAR HAUSER, den vondeling van Europa, om hem zoo eens te noemen; minder bekend is het, dat er na zijnen dood geregtelijke nasporingen hebben plaats gehad, vooral in het Badensche; geheel onbekend, ten minste aan mij, is het, of die naspo ringen reeds geëindigd zijn, en tot welken uitslag zij geleid hebben. Weet iemand der Navorschers mij dit ook te zeggen? Kan daarenboven iemand dezer Heeren mij op goede gronden vermelden of een werkje over KASPAR HAUSER, door F. SEBASTIAN SEILER, K. Preuss. Justiz-Actuar, in 1840, 44 en 47 (en alzoo driemalen) uitgegeven, waarvan in 1848 te 's Gravenhage bij A. KLOOTS & Comp., eene Hollandsche vertaling verscheen, geloofwaardig en geene opentlijke bedriegerij is, zoo als zoo vele werkjes over,, dezen tammen wildeman"? ARNOLD. Gerard Boot. Op bl. 234 van het eerste deel, heeft V. D. N. mijne gedane vraag omtrent Mr. GERARD BOOT beantwoord. Het laatste gedeelte der vraag evenwel, is voor mij het belangrijkste en het ware wenschelijk dat de een of ander Navorscher te Alkmaar, zich tot eenig onderzoek wilde verledigen. Welligt kan V. D. N. mededeelen of het door hem bedoelde geslacht, waartoe Mr. GERARD behoorde, ten wapen voert een veld van goud, beladen met een loopend hert van sabel? Antwoorden. Voorspelling aan Oldenbarneveld (I.; bl. 11). De vriendelijkheid van den Hoogleeraar J. L. KESTELOOT, aan wiens verdiensten het maandwerk Drenthina eene allezins gepaste hulde brengt, verschaft ons de gelegenheid om over de standbeelden, waarvan de brief des Heeren WOORDHOUDER spreekt, eenige bijzonderheden voor de lezers van DE NAVORSCHER aan te stippen. Wij nemen dus uit » OLDENBAR De oudste van deze Couranten is No. 19, en dus voor de 19de week des jaars 1665, want de gewone en buitengewone Couranten voerden één en hetzelfde getal en het lijdt alzoo geen twijfel, of het weekblad heeft reeds in den aanvang van dat jaar bestaan, waarschijnlijk reeds vóór dien tijd. Tot in den jare 1737 is de Haarlemsche Courant in het licht gegeven op naam van ABRAHAM CASTELEYN, doch zij ging met den 19den [9den?] Julij in eigendom over tot de Heeren ISAäc en JOHANNES ENSCHEDÉ, overgrootvader en grootvader van de tegenwoordige bezitters, onder de firma van JOHANNES ENSCHEDÉ en Zonen. › NEVELD'S Heerlijkheid of de Hofstad Rodenrijs" | werden gewoonlijk Dingsdags en Zaturdags (Gent, bij de Gebroeders MICHIELS) dat over, uitgegeven, ofschoon het blad, dat op den wat meer bepaaldelijk op de vraag, door ons eerstgenoemden dag verscheen, den titel tijdschrift openbaar gemaakt, betrekking droeg van Extra-Ordinaris Courant. heeft en verwijzen, voor 't overige, den belangstellende naar Drenthina bovengenoemd. › Het is algemeen bekend dat het doodvonnis van den grooten Pensionnaris insgelijks de slooping zijner wooning inhield: minder is het misschien geweten, dat twee steenen beelden, meer dan levensgrootte, aan den ingang van dit hotel geplaatst, niet vernietigd zijn, maar ten verzoeke van 's overleden vrienden zouden zijn bewaard gebleven, en, volgens het schrijven van den Heer WOORDHOUDER, voor den gevel van een voornaam hotel, in 't Voorhout, tot in het jaar 1792 gestaan hebben; vervolgens op de hofstad R. overgebragt, en aldaar tot in 1830 tot cieraad dier plaats gediend. Deze standbeelden 't een de Voorzigtigheid en 't andere de Regtvaardigheid, NIET de Standvastigheid of de Sterkte, voorstellende, droegen in een uitgehouwen zwart vierkant op het voetstuk in wit geschilderde letteren, de volgende dichtregelen : De Voorzigtigheid, met een gebroken spiegel Men zegt den val van BARNEVELDT, De Regtvaardigheid spreekt. Eerst praelde ik voor het groots gebou Zijn nu die verzen waarlijk door VONDEL vervaardigd? Die eenigzins in de geschiedenis der dagen vanPrins MAURITS is ingewijd, moet de betrekkingen kennen, in welke JOHAN VAN OLDENBARNEVELD met den puikdichter VONDEL heeft gestaan, en die deze, zoo ik meen, met des overleden familie heeft blijven onderhouden. Het komt mij dus niet onwaarschijnlijk voor, dat zij uit de pen des dichters van Palamedes of Onderdrukte Onnoozelheid gevloeid zijn. Het is mij echter nooit gebeurd die opschriften in boeken of elders te ontmoeten." Opregte Haarlemsche Courant (I.; bl. 14, 34, 195, 291, 355). De verzameling, ten kantore van de Heeren ENSCHEDÉ en Zonen te Haarlem, voorhanden, begint met den 19den Mei, 1665. Deze Couranten zijn gedrukt in klein folio en bestaan uit een half vel, bevat tende twee kolommen op elke bladzijde. Zij Van den jare 1665 tot December 1811 verscheen de Opregte Haarlemmer regelmatig en onafgebroken als Nieuws- en Advertentieblad. Omtrent 1780 is de stof somwijlen zoo rijk geweest, dat men van tijd tot tijd een geheel vel druks heeft beginnen te geven, en, sedert 1795, had dit bijna gedurig plaats. Eerst in 1794 heeft men een' aanvang gemaakt met het opnemen van Geboorten, Huwelijken en Sterfgevallen. Den 11den December 1811, het merkwaardige jaar der Fransche Dwingelandij, kwam de Graaf DE CELLES met een bevelschrift van den Keizer en verbood ook dit Nieuwsblad, dat nu in den eens Advertentieblads te voorschijn trad. Zoo bleef het tot op den 16den November 1813, het jaar der verlossing, maar op den 18den November was het slaafsche kleed weggeworpen en had de Courant zich weder in haar Zondagspak gestoken; zij kwam hare begunstigers op nieuw als Opregte Haarlemsche begroeten. Met den 1sten Januarij 1847 is men begonnen haar elken dag, uitgenomen Zondag, te doen verschijnen. vorm Om onze lezers eenig denkbeeld te geven van den inhoud der voormalige Neêrduitsche nieuwsbladen, deelen wij hier een uittreksel mede uit de Oprechte Haerlemse Courant, die voor ons ligt, van Saterdag den 30 November 1675; Gedruckt tot Haerlem, bij ABRAHAM CASTELEYN, Stadsdrucker op de Marckt in de Blije Druck: »Napels, den 5 November. Onsen Viceroy hoopt alle de Bandijten, soo wel als die van Calabrien daartoe te brengen om den Coningh in den Oorlogh van Sicilien te dienen. Parys, den 22 November. Daer is wel iets op 't Tapijt omtrent de visschery en Commercie; maer daer werden concideratien tegens gebracht, soo dat men de conclusie noch niet kan weten. Onder des verwacht men den Lord BARCKLEY hier, na welckens komst, alle het geene tot de Vrede soude dienen, wacht. Haerlem, den 29 November. Door de goede ordre, en de vigilantie die men gehouden ende in het werck gesteld heeft, om den Doorbraeck in den Sparrendamschen Dijck ten spoedigsten te stoppen, ende de landen van het ingelopen water te ontlasten, is het soo verre gebracht, dat op Morgen niet alleen het Heijwerck genoegsaem sal gedaan sijn; maer men is oock met Gordingen ende 't insetten van Taeffelen soo verre geavanceert, dat men het voorsz. doorgebroocken Gat bequamelijck binnen den tijdt van acht dagen gants met Aerde dicht sal hebben, ende de ingelopen Landen van het water, dat sig van selfs door de Sluijsen exomteert in korte da[Vgl. Het Negen sullen gelibereert sijn". derlandsch Magazijn voor 1837, bl. 78]. J. SCHREUDER. De Caedmon van Junius (I.; bl. 17). De bibliotheek van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, bezit het volgende werk, getiteld: CAEDMONIS Monachi Paraphrasis poëtica » Genesios Cet. abhinc annos MLXX. Anglo» Saxonicé conscripta, et nunc pr. ed. à FR. JU»NIO F. F. Amst. 1655. in 4o. .. ELSEVIER. IJzeren kooien (I.; 21, 44, 75, 164, 198). De mode van de menschen, die gevangen moesten zitten, in kooijen op te sluiten, schijnt, helaas! niet in Frankrijk alleen te zijn in zwang geweest. Ten minste ik vind in het 8sten Deels, 2de stuk van NIJHOFF's Zoo belangrijke Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, bl. 119, in een fraai stuk over Hattem: (om te bekorten schrijf ik alleen het volgende af) » SLICHTENHORST maakt veel ophef van het ongeval, den Heer VAN WASSENAAR, in dezen krijg (tusschen Hertog KAREL van Gelre en Koning FILIPS van Spanje, omtrent 1505) overkomen; hoe hij overvallen, medegevoerd en in een ijzeren kooi binnen Hateen tijd lang bewaard was. Zeker is het, dat de burgers van Hattem nog heden ten dage een' verbazend grooten ring of haak vertoonen, waaraan de WASSENAARS-kouw bevestigd zou geweest zijn.” tem, ANTIQUARIUS. Oude namen van landen en steden (I.; bl. 21). Onder de vragen, die nog antwoord behoeven, staat ook deze aangeteekend. Ik zou, naar ik meen, op deze vraag kunnen inzenden, een laconiesch, neen! Ten minste heb ik geene werken kunnen opsporen, die uitsluitend gewijd zijn aan de vertolking van middeneeuwsche of vroegere namen van landen, steden en plaatsen. Daar het toch nuttig kan zijn om deze te kennen, en men ze hier en daar in vele Haantje Pik (I.; bl. 22, 77, 136, 324). Gedurende meer dan eene eeuw prijkten de ABboekjes, waarin de lieve jeugd het onderwijs begon, met een houtsneêprentje, voorstellende een' Haan als het zinnebeeld der studie. Niet alleen schepten de kinderen een ongemeen behagen in deze afbeelding, maar het wekte hen ook op tot vrolijkheid, daar zij er aanleiding in vonden tot het zingen van het referein: Haantje Pik, wat zul je mij leeren? Al, wat in den Bijbel staat!, welk rijmpjen allezins toepasselijk is op het bovengemelde plaatje en ofschoon in de latere schoolboekjes voor eerstbeginnenden, het symbool van den Haan vruchteloos gezocht wordt, is het aloude liedjen evenwel niet in vergetelheid geraakt, daar het thans |