Images de page
PDF
ePub

nog vaak door aankomende leerlingen wordt
opgedreund.
A. D. S.

Algemeene Geschiedenis der Wereld, 1ste deel,
1ste stuk, bl. 252–257.
C. A. C.

Eerste Berijmde Verzen (I.; bl. 55, 83, 142, 200, 262). In CICERONIS Tusculanae Quaestiones, Lib. I.; Cap. XXXV., vind ik nog de volgende jambische verzen, die rijmen :

Haec ómnia vidi inflámmari,
PRIAMO vi vitam evitari,
Jovis áram sanguine turpari.

C. A. C.

Tijdrekening (I.; bl. 56, 201). Behalve de door TUSCO genoemde getallen kunnen nog de navolgende worden opgegeven;

Schepping.

EUSEBIUS. AFRICANUS. CLEMENS. Al. 5199 of 4228. 5500. 5624. PANODORUS.Alf.tab. PETAVIUS.SCALIGER.

Aardappelen (I.; bl. 23, 52, 53, 78, 262, 355). Op de laatstgenoemde bladzijde schrijft F. C. W.: Ook de Nederlandsche kruidkundige CLUSIUS, Hoogleeraar te Leyden, kwam in 1589 in het bezit van aardappelen, welke hij eerst in den Botanischen tuin liet aankweeken". Zie hier, wat ik er van lees in de Vaderlandsche Letteroefeningen van December, 1843; bl. 773: » JOHANNES MATTHAEUS, Hoogleeraar der Geneeskunde te Herborn, heeft, omstreeks het jaar 1621, de eerste aardappelen in het Nassausche gepoot, welke hij uit Engeland ontvangen had. Hij behandelde ze als een tot sieraad bestemd gewas, 't welk hij daarom ook in een pot voor zijn venster ten toon stelde. Toen nu de Dochter van een aanzienlijk Burger der stad, juist ten tijde dat de plant haren bloesem ontwikkeld had, bruiloft zou houden, verzocht haar vader om deze Indien IOTA Verder iets over het jaar der zeldzame bloem tot tooisel der bruid. MAT- schepping, en over het verschil in de onderTHAEUS gaf ze en het lieftallige bruidje droegscheidene teksten enz. wil lezen, zoo sla hij de aardappelenbloem aan haren boezem. In het jaar 1630 wist men reeds eenigzins beter, waartoe het gewas dienstig kon zijn", ofschoon, zoo als een gelijktijdig schrijver meldt, de Edellui de knollen van den Solanum Tuberosum nog, om hunne zeldzaamheid, bij het nageregt op tafel deden verschijnen".

J. SCHREUDER.

Sanchoniaton (I.; bl. 54, 82, 140). Over den leeftijd van SANCHONIATON, den phoenicischen geschiedschrijver, is men het niet eens geworden. Van hem zegt MORERI: » Il écrivit en Phénicien l'histoire des Antiquités de Phénicie, et la dédia à ABIBAL, roi de Béryte, en outre une histoire qui contenait en neuf livres l'ancienne théologie des Phéniciens". Gelijk P. J. V. zegt, zijn er van de vertaling door HERENNIUS PHILO fragmenten overgebleven in EUSEBII Praeparatio Evangelica, maar volgens MORERI ook nog in een werk van PORPHYRIUS. Veel is er over de echtheid van deze fragmenten getwist. Behalve MOVERS, wien P. J. V. aanstipt, heeft nog DODWELL in: A discourse concerning SANCHONIATON's Phoenician History, ze voor onecht uitgekreten. MoRERI verwijst verders naar DU PIN, Dissertation sur la Bible en op eene verhandeling over dit onderwerp van VAN DALEN. Er is van het fragment van SANCHONIATONS vertaling door PHILO eene uitgave van Prof. C. MÜLLER, de Fragmenta Historicorum Graecorum, Vol. III, p. 565, ed. FIRMIN DIDOT, 1849, met eene Latijnsche overzetting. Ik weet niet of er in het Hollandsch een afzonderlijk werk over den Phoeniciër bestaat, wel, dat ten minste de inhoud van 't genoemde brokstuk in 't Neêrduitsch te vinden is, bij: POLAK,

in

5493. BOIVIN.

6984. 3984.

3950.

RICCIOLI. PERRON. SIMSON. 6000. 5634.

op, onder anderen :

5872. 4004.

Encyclopédie, uitgegeven door DIDEROT, VIIde deel, bl. 872-889.

DES VIGNOLES, Chron. de l'Histoire Sainte, 1ste deel, bl. 111-118 en verv.

PERRON, Antiquité des Temps défendue, Caput I-VII.

SCALIGER, de Emend. Temp., bl. 366-372,
C. A. C.

enz.

Fiacre (I.; 57, 88, 145, 202, 277). Het schijnt, dat in het begin der regering van LODEWIJK XIV, deze publieke rijtuigen nog niet bestonden. Als uitvinder wordt genoemd zekere SAUVAGE, wonende in de Rue St. Martin, in een huis, dat tot uithangbord had, St.

FIACRE.

Vader LABAT (cen Jezuit), overleden in 1738, zegt, over deze rijtuigen sprekende : » Je me souviens d'avoir vu le premier carosse de louage qu'il y ait eu à Paris. On l'appelait le Carosse à cinq sous parce que l'on ne payait que cinq sous par heure. Six personnes y pouvaient être, parce qu'il y avait des portières qui se baissaient comme on en avait aux coches et carrosses de voiture. Le carrosse avait une lanterne placée sur une verge de fer, au coin de l'impériale sur la gauche du cocher. Il logcait à l'image ST. FIACRE, d'où il prit son nom en peu de tems, nom qu'il a ensuite communiqué à tous ceux qui l'ont suivi."

DE NAVORSCHER wordt verzocht hier bij te voegen de afkomst van het woord Impériale, in den zin als boven. G.

Vindt het Bestuur van DE NAVORSCHER het de moeite om nog eens terug te komen op ST. FIACRE, Zoo bied ik het navolgende,

mijns bedunkens, nog al aardige raadsel ter plaatsing aan:

On vous annonce une maison

'A louer en toute saison,

Elle a deux portes, trois fenêtres

Du Logement pour quatre maîtres,
Même pour cinq en un besoin

Ecurie (?) et grenier à foin;

[blocks in formation]

St. Maartensliedjes (I.; bl. 8, 31, 64, 168,

Elle est dans un quartier, qui pourrait ne pas plaire 227, 259). Reeds veel is er over dit onder

En ce cas, le propriétaire

Avec certains mots, qui font peur,

Et sa baguette d'enchanteur,

Emportera, maison, meubles et locataire

Et tant fera, qu'il les mettra

En tel endroit, que l'on voudra.
On connait cet autel célèbre

A son écriteau singulier

Pris dans BARÊBE on dans l'Algèbre
Et l'on trouve au Calendrier

Son nom et celui du sorcier.

Ik weet niet wat met dat autel célèbre gemeend wordt, maar wel dat le nom du sorcier is FIACRE, en in den Calendrier staat op 30 Augustus. M. J.

Boter (I.; bl. 57, 108, 147, 356). De boterbereiding is, volgens Dr. MAAS, in het Noorden uitgevonden. Het is dan ook natuurlijk, dat men haren oorsprong dáár zoekt, waar de koudere luchtgesteldheid vergunt om stevige boter, zoowel te maken als te bewaren. GALENUS kende haar slechts in vloeibaren staat, gelijk zij in Griekenland en te Rome steeds voorkwam.

In Portugal, Spanje, het Zuidelijk gedeelte van Frankrijk en Italiën is de boter meer een geneesmiddel slechts spaarzaam bij den Artsenijmenger te verkrijgen dan wel een voorwerp van koophandel of huishoudelijk gebruik. Zoo werd eens de Keurvorst van den Paltz, FREDERIK II, op zijne reis door Spanje naar boter verlangende, tot eene Apotheek verwezen, en, terwijl men daar zijne verwondering over de begeerde hoeveelheid betuigde, ontving hij slechts een weinigje, dat, in eene blaas gesloten, oud en ranzig was. H. TH. LEODII Vita et Res Gestae FRIDERICI Palatini, 1665; Lib. VI.

J. SCHREUDER.

werp in dit Maandwerk gehandeld en nutteloos zoude het misschien zijn hierover verder uit te weiden, doch om kort te gaan, verwijs ik hem, die iets meer aangaande het bovenstaande vernemen wil, naar: » De Tilburgsche Avondstonden" van den Heer SCHOTEL, waar hij, van bl. 3 tot 90 eene allerbelangrijkste mededeeling zal vinden aangaande het leven van den heilige en van den oorsprong der gebruiken, die op St. Maartensdag in ons vaderland nog in zwang zijn. H. W. K.

[blocks in formation]

Gheeft mit alle reverentie ende onderdanigheyt te kennen, PIETER JACOBSsoen BAST, van Antwerpen, in syn leven Mr. Plaetsnider, hoe dat de suppliant gheleeden circa ij L jaeren, deser waerelt is comen te overlyden, aende pestilencie, bynnen der stede van Leyden. Ende ouermits nu onlanghs ter kennisse van den suppliant is gecomen (by maniere van een pampier, sich intituleerende DE NAVORSCHER ofte iets dergelijcxs), dat des suppliants voornaem nyet en soude syn PIETER... maer PETRUS, ende daerenboven dat de suppliant soude syn gheweest een jonghlijngh, thoen hy sich in den houwlicken staete hadde begheuen, mitten eerbaere ende deughdrycke ADRYAENTJE SCHAECKENdogter, Soe ist dat de suppliant sich seer, doer sulcke ende dierghelicke injurieuse tale, beswaert ende becommert is ghevoelende; Verclaerende de suppliant mits desen, dat syn voornaem int nederduyts, altyt is gheweest PIETER (soe als alle de waerelden notoir bekent is), ende dat hy in die Latynse spraecke nyet anders en heeft kunnen scriberen, dan PETRUS; ende vervolghens dat de suppliant by synselff's houwlick alreets vyer cruijskens achter den rughge hadde, ende dat hy toen nyet en was gheweest een jonghlijngh, edog wel een jonghesel offte onghehoude persoen, hebbende hy by syn wyff dan oock deughdelyck kinderen verweckt, waervan er eilaes! twie aen die vermaledijde pestilencie afflyvigh syn gheworden. Verhoopende dat myn Hren hierop pertinent regard sullen believen te slaen, om des suppliants goet regt te maintineeren, opdat syn selffs persoen niet worde gedivideerd ende getjerceerd. 't welck doende:

Trekbrief met de kroon (I. ; bl. 58). Tot nog toe zag ik te vergeefs uit naar een antwoord op deze vraag. Bij gebrek aan beter, moge als oplossing gelden, dat van ouds in ieder huisgezin op Driekoningenavond een koek werd gebakken, waarin de huismoeder een boon of iets dergelijks verborg. Hij of zij, die bij 't omdeelen het stuk ontving, waarin de boon school, werd tot koning of koningin uitgeroepen en met de verdere regeling van het feest belast, terwijl al de gasten tot stipte gehoorzaamheid aan ieder bevel, dat van den koning uitging, verpligt waren. Misschien P. JACOBSSoen BAST van Antwerpen. kwam het in gebruik de boon te vervangen Leyden den iiij dach in Januario an. 1852.

Stijgbeugels (I.; bl. 92, 121, 357). Voor zoo ver mij bekend is wordt hiervan in de militaire werken het eerst gewag gemaakt in de Reveries ou Mémoires sur l'Art de la Guerre par le comte MAURICE DE SAXE, Parijs 1757, in 4°. Dresden 1757, in 8°. en 's Hage 1758, in folo. Men leest aldaar: Le Cavalier doit avoir des deux cotés de sa selle des degrés de fer.

In 1769 verkocht men reeds in Parijs stijgbeugels met veren, om ongelukken voor te komen. Deze beugels openden zich van zelve als de ruiter van het paard viel.

G. Stijgbeugels. Als middelen, van ouds gebruikelijk om een paard te beklimmen, vermeldt het Heraldieke Woordenboek van BOYER, de Sautoir en Saltine, en beschrijft het eerste als pièce de harnois attaché à la selle, servant d'étrier, des cordons de soye, ou cordes couvertes d'une étoffe précieuse; het tweede: als a mounting block to get on horseback.

Dewijl nu beiden wél dienen om op het paard te springen, doch in niets anders op elkaar gelijken, ook niet op het, in de wapenkunde overgebragte, sautoir: X, (St. Andrieskruis), geef ik in bedenking, of dit laatste niet als derde, en eigenlijk aldus geheetene middel te beschouwen is? Het bestond namelijk in een houten kruis, 't welk de schildknapen met zich voerden ten gebruike der ridders, die er de voet op zetteden, zoo als ik meen ergens gelezen te hebben.

In het Vade-mecum du Peintre, worden de kruisridders van 1076 voorgesteld met stijgbeugels of platte riemen. A. & A.

Duimbijten (I.; bl. 97, 172, 205, 263, 327). De uitdrukking op bl. 263 aangehaald, komt mij voor, niet op het zoogenaamde dumbijten toepasselijk te zijn, maar beteekent dat de geen, tot wien de woorden peut-être ne vaux tu pas ceci gerigt zijn, geen schrapsel van een nagel waard geacht wordt. (Zie wEILAND a. v. Schrapsel). N.

Spaansche en tegelijk Latijnsche verzen (vgl. I.; bl. 128). Op den omslag der Novemberaflevering zie ik, onder de vragen, die nog antwoord behoeven, eene over Portugeesche en tegelijk Latijnsche verzen. Mogelijk kan nevensgaand Spaansch en Latijnsch vers eeniger

mate als antwoord dienen.

Al Tumulo

De Frey LOPE DE VEGA CARPIO en latin puro y constante castellano Por Don HIPOLITO BELLICER DE TOVAR.

SONNETTA.

Sacra splendida excelsa inclyta pyra

De fama heroica tumba gloriosa

Si cadaver occultas religiosa

Tu me inflamma, devota, tu me inspira. II. D.

De rara prodigiosa, culta Lyra
Foecundas voces canta numerosa
Eloquentias publica harmoniosa
Terentianos periodos admira.

Tu peregrina Phoenix, quae volando
Alta penetras. Barbaras nationes
Claros, aeternos orbes habitando,
Vive Felix. Sphaericas regiones
Immortales coronas illustrando
Adorando beatificas visiones.

(Overgenomen uit: l'Espagne sous FERDINAND VII, par le Marquis DE CUSTINE, 1839, T. IV. p. 295.) P. H. T.

Aue Trici et Gheeze IJsenoudi (I. ; bl. 128). Deze twee nonnen behoorden tot het St. Margareta klooster te Gouda. De bibliotheek dier stad bezat, Ao. 1714, nog een perkamenten handschrift, betiteld:

Collztarius supra Psalmos, opgesteld door PETRUS POR, uit Floref, en opgedragen aan JAN VAN ARCKEL, Bisschop van Utrecht. Het was, in den jare 1454, overgeschreven door een zevental nonnen uit bovengemeld klooster, te weten: Maria Joannis,

GEZA IJSENOUDE,

AVA TRICI,

Jacoba Gerardi,

Agatha Nicolai,

Maria Martini,

Maria Gerardi.

Achter het aangehaalde MMS. vond men eene opgave der tot het gesticht behoorende boeken, bestaande toen uit 70 declen.

De, in de vraag voorkomende, NICOLAAS DE WIT, was ook Prior geweest van het Hemsche klooster St. Michiel, bij Schoonhoven.

Voorts dient nog te worden opgemerkt, dat LAMBERTUS WILHELMI, Regulier uit Sions klooster, Opperbestuurder van gemelde nonnen, op bevel van HEYMANUS FLORENTII, Regulier van 's Gravezande en Opperkloostervader van het St. Margareta klooster te Gouda, in den jare 1452 eene geschiedenis van het laatstgenoemde heeft zamengesteld.

Dit klooster werd door HANS AULTERMAN, een' van LUMEY's kapiteinen, Ao. 1572, in brand gestoken, doch ook HANS werd, uit den 11den April 1573, ten vure gedoemd en, hoofde van vele wandaden, bij vonnis van buiten Gouda, levend verbrand.

(Zie verder: J. WALVISCH, Beschrijving van Gouda, 2de deel, bl. 128-172.)

..ELSEVIER.

Portcullis (I.; bl. 154, 182, 209, 278). In een werkje, getiteld: Devises Héroiques de C. PARADIN, herdrukt 1614, wordt gezegd: dat HENDRIK VIII, Koning van Engeland, tot zinnebeeld heeft gevoerd: eene Porte

5

coulisse, met de woorden: Securitas altera, d. i. Assurance seconde.

Ik vertrouw dat de penningkundigen W. D. V. en Tusco mij zullen toestemmen, dat die spreuk eigen was aan het geslacht BEAUFORT, en, door de Koningen HENDRIK VII en VIII, als daaruit gesproten, op hunne munten en zegels geplaatst is.

De Hertog van Beaufort voert steeds dit helmteeken, maar het motto luidt: Mutare vel | timere sperno, d. i. » Ik acht het beneden mij te veranderen of te vreezen".

te Amsterdam en de kerk te Oost-Zaandam prijkten, namelijk walvischbaarden als zegeteekens der Groenlandsvaart?

C. W. BRUINVIS.

Louwmaand (I.; bl. 155, 213, 214, 278). Ofschoon over de beteekenis dezer benaming reeds veel is in het midden gebragt en bijna alle de schrijvers daaromtrent aangewezen zijn, mag hier evenwel de vermelding niet ontbreken van de Verhandeling; voorkomende in een weinig bekend werkje, getiteld, Taelen Oudheidkundige Mengelstukjes door ANTONIUS DE ROOY, Dordrecht 1774; over de Naems

Porte-coulisse, sarrasine, cataracte, herse, treille; valpoort, valdeur en hekwerk, zijn de gewone benamingen van het verdedigings-reeden van Louw- en Sprokkelmaand. De schrijmiddel, dat binnen de poorten geplaatst werd, en reeds te Rome bekend was: zijnde door SYLLA met vrucht gebruikt tegen muitende benden.

GEEN NUMISMATICUS.

Portcullis. Op bl. 209 geeft TUSCO op, het geheele collegie van wapenen, ten tijde van Koning HENDRIK VIII, in Engeland. EDUARD VI, zoon en opvolger van dien Koning, reorganiseerde dat collegie, en bragt het getal der koningen van wapenen op 3; - dat der herauten op 6; en dat der poursuivants op 8. Welligt is het aan sommige lezeren van DE NAVORSCHER niet onaangenaam te weten, wie toen die betrekkingen vervulden, vooral, daar de volgende aanteekening omstreeks het midden der voorgaande eeuw naar de origineele acte is genomen. Zij luidt:

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

ver zegt in meening te verschillen van het gevoelen der HH. M. T. en H. v. W., medegedeeld in de Nieuwe Bijdragen tot Opbouw der Vaderlandsche Letterkunde, I. deel; en brengt breedvoerig zijne gronden bij, waarom hij den naam van Louwmaand als Loe, Looij of Loogmaand wil gelezen hebben, en van het Leerloogen of looijen, hetwelk in deze maand, kort na den slagttijd, inzonderheid werd uitgeoefend, afgeleid.

V. D. N.

Gutta Percha (I.; bl. 156, 295). De vraag: of bij het vermeerderd gebruik dezer zelfstandigheid, de aanwezige boomen niet spoedig uitgeput zouden worden, werd op blz. 295 ontkennend beantwoord, op grond dat de prijs anders wel zoude stijgen.

[ocr errors]

Belangrijk is een artikel over de Gutta Percha, voorkomende in N°. 10, jaargang 1851, van de Honigbij", waaruit ik het volgende afschrijf: >> Toen de eerste groote bestellingen van Engeland kwamen, hieuwen de bewoners (van Malacca), om het sap van den boom te bekomen, dien zonder overleg omver, maakten in den stam kerven op den afstand van ongeveer een voet, zetten de kokosnootschalen daaronder en vingen daarin de uitdruppende, in de lucht weldra verstijvende gom op, welks aanvankelijk wit weldra cene graauwachtige kleur aanneemt. Toen echter de aanvragen vermeerderden, verminderden door deze ruwe behandeling de bewoonde streken grootendeels, en het was te voorzien dat, zoo voortgaande, zelfs de groote voorraad dezer boomen in de uitgestrekte wouden uitgeroeid zou kunnen worden.

Van lieverlede begon men de waarde van dezen kostbaren boom te erkennen, en thans wint men de Gutta Percha op dezelfde wijze als de gom-elastiek of de kaoetsjoek uit de ciphania elastica. Men maakt namelijk insnijdingen, geheel op de wijze als in vele streken van Duitschland in het voorjaar de berken worden ingekeept. Men bekomt op die wijze van eenen gezonden, sterken boom in den loop van 8 dagen ruim 40 kil. gom. Wil uit de opening niets meer vloeijen, dan wordt

[merged small][merged small][ocr errors]

jare 1571 geboren, en overleed te Amsterdam den 18 Oct. 1638. Men vergelijke HOOGSTRATEN, Alg. Woordenboek, die ons verwijst naar VOSSIUS, de Scient. Math. c. 36 & 44. Dat hij te Alkmaar geboren is, mag worden afgeleid uit de volgende Resolutien der Staten-Generaal: 19 Maart 1605. Is WILLEM JANSZ. BLAEU tot

Amsterdam, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van 6 jaren naestcomende alleene in de vereenichde provincien in druck vuyt te geven een bouxken, geintituleert:

» Nieuw graetbouck, nae den ou» den styl vuyt de alder correctste » observatien van den vermaerden >> astronomo TYCHO BRAHE, gecalcu

Gerard Boot (I.;bl.156,234;II.;28). Zijn geslacht voerde, zooals** veronderstelt, in hun wapen, een Swart, ofte Sabel Hart, in een Goud Schild." Zie BALEN, Dordrecht, bl. 997. Volgens een handschriftje in het bezit mijns 23 April 1605. Is WILLEM JANSZ. (BLAEU) van

vaders, was hij nog in Junij 1580 » Rentmr. van der Abdije van egmonts goederen ende Incomsften omtrent Alcmaer." Het is mij tot heden niet gelukt zijne grafstede in de Groote Kerk alhier te ontdekken.

C. W. BRUINVIS.

Gerard Boot. Ter oplossing dezer vraag, werd reeds vroeger door mij verwezen op BALEN, Beschr. van Dordt; wanneer de naar inlichting verzoekende het aangehaalde werk bezeten had en opgeslagen, zijne vraag naar

id.

D

» leert ende gestelt opten meridiaen deser Nederlanden, enz.

Alcmaer, ende HERMEN ALARTSZ, die de heren Staten gepresenteert hebben een grote Werelts Caerte, voor een gratuiteyt toegelegt 25 gl. IS WILLEM JANSZ. (BLAEU) van Alcmaer, wonende te Amsterdam, geaccordeert octroy, voor den tyt van 6 jaren etc., te mogen doen drukken ende vuytgeven een groote mappam mundi, in twee ronden, by hem yerst uitgegeven.

het Geslachtswapen ware overbodig geworden, 11 Januarij 1606. Is WILLEM JANSZ, boecver

want niet alleen dat BALEN t. a. p. eene afbeelding geeft van het wapen van Boot of Booth, maar hij voegt er ook bij eene beschrijving, als zijnde het een zwart of sabel Hart in een goud schild; het Hert echter is niet loopende (courant) maar klimmende (rampant). Wat Alkmaar betreft, welligt zal de Heer BRUINVIS aldaar, den vrager kunnen inlichten; de Beschrijving dier stad maakt, naar ik meen, geene melding van Mr. GERARD. Ik voeg hier nog bij, dat van het geslacht BOOTH onderscheidene lijsten bestaan, als, niet

kooper tot Amsterdam, geaccordeert octroy, omme voor 6 naestcomende jaren alleene inde Vereenichde Provincien te mogen drucken ende uitgeven het Pourtret, by hem. van de stad Amsterdam in 't koper doen snyden, verbiedende yegelyken hetselve Pourtret in 't geheel of deel, in 't cleyn ofte groot, binnen den voorsz. tyt na te boetcheren, by pene van verbeurte ende hondert gulden. enz.

slechts in BEVERWYCK, Begin van Holland in 27 Feb. 1606. Is WILLEM JANSZ. (BLAEU)

Dordrecht, en het Wapenboek van KOK, Vervolg op FERWERDA, maar ook op eene afzonderlijk gedrukte Opgaande Linie v. h. Geslagt BOOTH, zijnde de voorvaderen van EVERARD BOOTH, Heer v. Mydrecht, Raad ordin. in den Hove Prov. v. Utrecht, met de noodige bewijzen, beslaande 38 bladz. fol. Nog bestaat er eene geschrevene stamlijst met de hand van wijlen Mr. P. VAN MUSSCHENBROEK, te Utrecht, op plano papier, echter is, in geen van die allen, iets meer bijzonders, dan hetgeen door BALEN is vermeld, Mr. GERARD BOOT betreffende, te vinden.

V. D. N.

Geboorteplaats van W. Jzn. Blaeu (I.; bl. 156, 236, 354). Deze Boekdrukker, ook wel CAESIUS genaamd, werd te Alkmaar in den

Caertmaecker tot Amsterdam, geaccordeert octroy, omme alleen in de Vereenichde Provincien voor 7 jaren naestcomende te mogen drucken, doen drucken ende vuytgeven Zeecker Zeecaert-boeck, bij hem byeengestelt ende vergadert, bequaem ende vorderlyk totte Zeevaert, mitsgaders seker nywe Paskaerte, by hem nyeuwelyk gesneden ende by CORNELIS DOEDESZ. van Edam geinventeert, inhoudende de navigatie van de Ooster-, Wester- ende Mitlantse Zee, enz.

25 April 1606. IS WILLEM JANSZ. (BLAEU) Kaertmaker binnen Amsterdam, toegelegt voor de dedicatie ende presentatie, die hy de heeren Staten

« PrécédentContinuer »