Tapijten op de zaal der Staten van Holland. Als bijdrage ter oplossing vermelden wij, dat W(ILLEM) VELDEN (zou hij ook de man van ELSJE VAN HOUWENINGEN geweest zijn, schoon die WILLEM VAN DEN VELDE heette?) in 1659 te 's Gravenhage een werk in 4°. uitgegeven heeft, ten titel voerende: Hoftapijt van de Staatzaal. Zie J. VAN ABKOUDE, Naamregister enz. 1ste D. bl. 375. Later dan 1653 (in de Resolutien der Staten van Holland, genomen 12 Dec. 1657 en 9 Mei 1658) werd er besloten om de Vergaderplaats ook met behoorlijke vloerkleeden te voorzien, behoudens »> reguardt op de noodige mesnage van 's lands finantiën”, maar tevens overeenkomstig » de eere ende digniteyt van hare Edele Groot Mog." Eerst, wel is waar, was daarvoor vastgesteld eene som van > thien Carol. guldens de elle", doch, in de jongste Resolutie, was de prijs aan het oordeel van lasthebbers overgelaten. ELSEVIER. [L. J. 's antwoord hoe beknopt ook, verhelpt de onzekerheid, door den Heer BRUINVIS in het uiterst eind zijner mededeeling uitgedrukt. Immers hij wijst op het Binnenhof, eene der zalen die naar den Vijverberg uitzien, om thans nog V.S. de gelegenheid te geven, zich in de beschouwing der tapijten te verlustigen]. Dichters der Evangelische Gezangen (I.; bl. 282). De begeerde lijst is ons door zes Navorschers toegezonden, nl. door G. P. ROOS, C. G. B. te G., P. E. V. D. Z., VAN BR. te V.l.beek, EEN KWAK en POMPONIUS. Groote eenstemmigheid heerscht over 't algemeen in hunne opgaven. Zoo die hier of daar gemist wordt, het verschil is bijkans overal meer schijnbaar dan wezenlijk, en ligt te verklaren door de omstandigheid, dat niet weinige der Evang. Gezangen van vreemden oorsprong zijn, en dus om tot hunnen Hollandschen vorm te geraken, meer dan ééne dichterlijke bewerking hebben noodig gehad. Vriendelijke verwijzingen danken wij aan JOHAN M. PRESBURG en aan J. C. K. De eerste herinnert ons de Lijst van Gezangendichters, in 1849 te Deventer bij J. DE LANGE in 't licht gegeven; een boekske, dat, naar hij met grond aanmerkt, om zijne 24 bladzijden, wel voor luttel gelds verkrijgbaar zal wezen. J. C. K. heeft de gewenschte nomenclatuur gevonden in het Kerkelijk Weekblad: de Hervorming, A°. 1849, No. 21, 23, 32, 33 en 40; vestigt onze aandacht op de biographische schets in de Kerkelijke Courant, 1851, No. 17; en vermeldt van hetzelfde Tijdschrift, No. 3 des tegenwoordigen jaargangs, Voor wie ook verlangen mogt de componisten der zangwijzen te leeren kennen. - Wij geven hier het resultaat der zesvoudige mededeeling, verduidelijkt en aangevuld, waar 't dienstig was, door hetgeen sommige citaten van J.C.K. beschikbaar voor ons gemaakt hebben. Gezang 1. AHASV. V. D. BERG; 2. JOHANNA ... ELIZABETH VAN DE VELDE, geb. HELMCKE; 3. AHASV. V. D. BERG (Het » Te Deum" van AUGUSTINUS of AMBROSIUS verduitscht, gelijk VAN BR. te regt heeft aangeteekend); 4. AMBROSIUS JUSTUS ZUBLI; 5. JAN SCHARP; 6. AHASV. V. D. BERG (naar een Hoogd. gedicht van BALTHASAR MÜNTER); 7. Dezelfde (naar het Hoogd. van C. C. STURM); 8 en 9. Dezelfde (naar het Hoogd. van MÜNTER); 10. en 11. RHIJNVIS FEITH; 12. AHASV. V. D. BERG (naar het Hoogd. van GELLERT); 13. Dezelfde (naar het Hoogd. van J. A. CRAMER); 14. RHIJNVIS FEITH; 15. HIERONYMUS VAN ALPHEN; 16. AHASV. V. D. BERG (naar GELLERT); 17. ABRAHAM RUTGERS (naar het Hoogd. van GEORGE NEUMARK, van Hamburg, die, wat P. E. V. D. ZEE ons herinnert, dit lied in den bangsten nood vervaardigd heeft); 18. AHASV. V. D. BERG; 19. BERNARDUS VAN WEEMEN; 20. HIERON. V. ALPHEN; 21. JODOCUS VAN LODENSTEIJN; 22. HIERON. VAN ALPHEN; 23. RHIJNV. FEITH; 24. JOANNES PETRUS KLEIJN; 25 en 26. RHIJNV. FEITH; 27. HIERON. V. ALPHEN; 28. Mejufvr. VAN LIER; 29. AHASV. V. D. BERG (naar CRAMER); 30. JOANNES RUTGERS; 31. RHIJNV. FEITH; 32 en 33.AHASV.V.D.BERG, (naar CRAMER); 34. Dezelfde; 35. RHIJNV. FEITH; 36. AHASV. V. D. BERG; 37. RHIJNV. FEITH; 38 en 39. JAN SCHARP; 40. JOANNES RUTGERS; 41. AHASV. V. D. BERG, (naar KLOPSTOCK); 42.PIETER LEONARD VAN DE KASTEELE, (naar GELLERT); 43. J. VAN LODENSTEIJN; 44. Mev. CLARA FEYOENA [?] VAN RAESFELT, geb. VAN SIJTSEMA; 45, 46 en 47. P. L. V. D. KASTEELE; 48. RHIJNV. FEITH; 49. JAN HINLOPEN; 50. Mej. J. E. V. D. VELDE, geb. HELMCKE; 51. HIERON. VAN ALPHEN; 52. JAN SCHARP; 53 en 54. RIIIJNV. FEITH; 55. Onbekend, (uit het Kleefsche Gezangenboek); 56. JAN HINLOPEN; 57. AHASV. V. D. BERG; 58. Dezelfde, (naar het Hoogduitsche lied van J. A. SCHLEGEL); 59 en 60. Dezelfde, (naar GELLERT); 61. JAN SCHARP; 62. JODOC. V. LODENSTEIJN; 63. ABR. RUTGRRS; 64. JOHANNES VOLLENHOVE; 65. HIERON. VAN ALPHEN; 66. RHIJNV. FEITH; 67. AHASV. V. D. BERG, (naar LAVATER); 68. JOD. VAN LODENSTEIJN; 69. HIERON. V. ALPHEN; 70. JOANNES RUTGERS, (naar GELLERT); 71. JAN HINLOPEN, (naar GELLERT); 72. Dezelfde, (naar GELLERT vervaardigd en uit den bundel der Doopsgezinden overgenomen); 73. AHASV. V. D. BERG, (naar GELLERT); 74. Dezelfde, (naar CRAMER); 75. Dezelfde; 76. GERARD BRANDT JR.; 77. ASSUERUS DOIJER; 78. JAN SCHARP; 79. Mej. J. E. V. D. VELDE, geb. HELMCKE; 80 en 81. AHASV. V. D. BERG; 82. RHIJNV. FEITH; 83. AHASV. V. D. BERG; 84. RHIJNV. FEITH; 85. Mej. J. E. V. D. VELDE, geb.HELMCKE; 86. Mej. JOHANNA PETRONELLA DRIJFHOUT; 87. HIERON. VAN ALPHEN; 88 en 89. RHIJNV. FEITH; 90. Onbekend, (naar LAVATER); 91. HERMANUS ADRIANUS BRUINING; 92. AILASV. V. D. BERG; 93. RHIJNV. FEITH; 94, 95, 96 en 97. JOANNES RUTGERS; 98. RHIJNVIS FEITH; 99 en 100. JOANNES RUTGERS; 101. AHASV. V. D. BERG; 102 en 103. HIERON. V. ALPHEN; 101 en 105. AHASV. V. d. BERG; 106. Dezelfde (naar KLOPSTOCK); 107. BERNARDUS DE BOSCH; 108. HIERON. v. ALPHEN; 109. JOANNES RUTGERS; 110. RHIJNV. FEITH; 111 en 112. P. L. V. D. KASTEELE; 113. RIIIJNVIS FEITH; 114. P. L. V. D. KASTEELE; 115. Onbekend; 116. HERM. Adr. BRUINING; 117. JOANNES RUTGERS; 118. P. L. V. D. KASTEELE; 119. Dezelfde (naar GELLERT); 120. RUTGER SCHUTTE; 121. RHIJNVIS FEITH; 122. P. L. V. D. KASTEELE; 123. J. SCHARP; 124. AHASV. V. D. BERG (naar SCHLEGEL); 125. JOHANNES VOLLENHOVE; 126 en 127. HIERON. VAN ALPHEN; 128. RIIIJNVIS FEITH; 129. BARBAZ; 130. RHIJNVIS FEITH; 131. AHASV. V. D. BERG; 132. BERNARDUS ELIKINK; 133. JOHANNES VOLLENHOVE; 134. ABRAHI. RUTGERS; 135. AHASV. V. D. BERG (naar GELLERT); 136. Dezelfde (naar LAVATER); 137. Dezelfde (naar GELLERT); 138. HIERON. V. ALPHEN (naar LAVATER); 139. Herm. adr. BRUINING; 140. AHASV. V. D. BERG (naar KLOPSTOCK); 141. RHIJNVIS FEITII; 142. HERM. ADR. BRUINING; 143. P. L. V. D. KASTEELE; 144. RHIJNVIS FEITH; 145. AHASV. V. D. BERG; 146. HIERON. VAN ALPHEN; 147. Mej. J. E. v. d. VELDE, geb. HELMCKE; 148. HERM. ADR. BRUINING; 149. P. L. V. D. KASTEELE; 150. J. RUTGERS; 151. AHASV. V. D. BERG; 152. RIIIJNVIS FEITH; 153. JOHANNES RUTGERS; 154. Mevr. C. F. VAN RAESFELT, geb. VAN SYTSEMA; 155. JAN SCHARP; 156. AHASV. V. D. BERG (naar LUTHER, die, gelijk door VAN BR. is opgemerkt, dit lied als in het gezigt des doods had uitgestort, toen hij naar Worms reisde om zich voor den Keizer en het Rijk te verantwoorden); 157. Dezelfde; 158. RIIIJNV. FEITH; 159. P. L. VAN DE KASTEELE; 160. RIIIJNVIS FEITH: 161. JOH. RUTGERS; 162. BERNARDUS VAN WEEMEN; 163 en 164. AIIASV. v. d. berg; 165. WILLEM BILDERDIJK (naar MÜNTER); 166. RHIJNVIS FEITH; 167. AHASV. V. D. BERG (naar STURM); 168. JOHANNES CORNELIUS BOOT (naar STURM); 169. RUTGER SCHUTTE; 170. JAN JORDENS; 171 en 172. RHIJNVIS FEITH; 173. JAN SCIARP; 174 en 175. Mej. J. E. V. D. VELDE, geb. HELMCKE; 176 en 177. AHASV. V. D. BERG; 178. ABRAH. RUTGERS; 179. RIIIJNVIS FEITHI; 180. ABRAH. RUTGERS; 181. AHASV. VAN DEN BERG (naar KLOPSTOCK); 182. WILLEM DE ROO; 183. Mej. ANNA MARIA MOENS; 184. AHASV. V.D. BERG; 185. WILLEM SLUITER; 186. AHASV. v. D, BERG; 187. RHIJNV. FEITHI; 188. AHASV. v. D. BERG; 189. HIERON. VAN ALPHEN; 190. WILLEM SLUITER; 191. RIIIJNVIS FEITH; 192. AHASV. V. D. BERG (naar GELLERT). D » Hadden wij vroeger een bundel Gezangen?" vraagt G. P. ROOS aan het slot zijner lijst van dichteren. Het ontkennend antwoord hierop is eene uitgemaakte zaak, en het zal welligt genoegzaam zijn, naar het woord aan de Hervormde Gemeenten" te verwijzen, 't welk aan het hoofd van den besproken bundel de plaats eener Voorrede of Inleiding bekleedt. Dat stuk wordt onmiddelijk gevolgd door eene Verklaring", waarvan wij hopen dat de kracht en beteekenis voldoende zullen wezen in de schatting van G. P. ROOS, om hem zijne andere voorgestelde vraag: Is de Evangelische bundel hervormd"? als opgelost te doen beschouwen. Ten laatste vermelden wij het bezwaar deszelfden Navorschers tegen uitdrukkingen als deze : » Hervormde Diaconie", » Hervormde Kerk (-gebouw)", » Hervormde Gezangbundel" en de voorkeur door hem toegekend aan de zegswijzen bij omschrijving: » Diaconie bij de gemeente der Hervormden", » Kerk der Hervormden", » Gezangbundel der Hervormden". D [Dezelfde opgave danken wij aan_ DESIDEER, V. D. N., Z., C. W. B. en T. T. H. J. V. D. N. prijst den Heer OOSTHUIJSEN Om de edelmoediglijk B. gedenkt de kommerlijke omstandigheden, die de verleende huisvesting aan onzen BERNARDUS. C. W. laatste levensjaren des Godgeleerden Patriots gekenmerkt hebben, nadat de revolutiegeest, grillig als die is, hem zijne betrekking van Representant ontno. men had. T. T. H. J. geeft ons het kort begrip van 's mans loopbaan als predikant, door de opnoeming der verschillende plaatsen, waar hij in heilige dienst is werkzaam geweest, t. w. Spanbroek, Oud-Karspel, Vollenhoven en Diemen.] Vereering des ooijevaars (I.; bl. 282). Van de vroegste tijden af werd bij Egyptenaars, Grieken en Romeinen de ooijevaar in eer en achting gehouden. Als hoofdoorzaak van dit verschijnsel noemen wij de vele goede hoedanigheden, die bij deze diersoort worden opgemerkt. BUFFON schrijft den ooijevaars matigheid, getrouwheid, kinder- en ouderliefde, en nog meer andere deugden toe. » De wet om zijne ouders te verzorgen", zegt hij, » werd bij de Grieken ter hunner cere gemaakt, en naar hunnen naam genoemd". Daarom was het ook eene misdaad dezen vogel te dooden. D In alle landen van Europa, Engeland uitgezonderd, treft men den ooijevaar aan, die steeds overal waar hij komt, een gunstig onthaal genieten mag. Geen wonder. Het land rondom zijne verblijfplaats wordt door hem rein gehouden van insekten, kikvorschen en muizen, welke, met visschen en kleine slangen, zijn voedsel uitmaken. Het is buiten twijfel een louter overblijfsel van de oudheid, dat de ooijevaar nog heden, door het bijgeloof onder de Christenen, zoowel in ons vaderland als elders, voor een geluksbode en beschermer des huizes, waarop hij nestelt, gehouden wordt. Hij staat ook in hoog aanzien bij de Mahomedanen, wier Profeet hem tot zijnen lieveling gekozen had. J. J. WOLFS. [Geen ander getuigenis wordt door G. E. J. RIJK gegeven. Ook hij heeft BUFFON geraadpleegd, wiens aanhaling uit AELIANUS hij te berde brengt, om in zekere goede eigenschappen des ooijevaars de voorname oorzaak van den godsdienstigen eerbied te vinden, door de Egyptenaren, gelijk bekend is, voor dezen vogel gekoesterd. Ook hem komt eenig verband aannemelijk voor tusschen dezen zin der oudheid en het ook in onzen christelijken tijd niet uitgewischte volksgeloof aan des ooijevaars zegenaanbrengende verschijning. HENRY heeft nog andere berigten uit ver-vervlogene eeuwen opgeteekend. Met name dat van PLINIUS (Hist. Nat., 1. X. c. 23) volgens hetwelk de Thessaliers zich wel wachtten op de jagt een ooijevaar neder te vellen, als op welk vergrijp in hunne wetten eene straf gesteld was, gelijk aan die tegen den manslag voorgeschreven; benevens dat van ARISTOTELES, waarbij de grond dezer zonderlinge strengheid wordt medegedeeld. Immers het waren ooijevaars, die Thessalië van eene groote menigte slangen verlost hadden, en nog steeds zoude het land onbewoonbaar geweest zijn door het ongedierte, zoo niet met een geducht verbod tegen het dooden van dezen weldoener gewaakt was.] Vereering des ooijevaars. Õpmerkelijk is het, hoe deze vogel, men mag bijna zeggen op den ganschen aardbodem, met cerbied en onderscheiding behandeld wordt. Dezelfde achting, die bij ons en in andere streken van Europa den witten ooijevaar ten deel valt, koestert de zwarte bewoner van Midden-Afrika, jegens zijnen in kleur hem gelijkenden beschutsvogel. Wij lezen dienaangaande o. a. het volgende in de zeer belangrijke en lezenswaardige Beschrijving van Kordofan, door den Boheemschen reiziger PALME, opbl. 196, van de onlangs verschenen Hollandsche vertaling: De zwarte ooijevaars nemen bijna al de huizen in de dorpen in, en men ziet dan ook ор elk huis eenen korf, welke den nok schier van het huis vormt, en dezen vogel tot nest dient, waardoor hem de moeite bespaard wordt van er zelf een te bouwen. Men zou zich aan de grootste scheldwoorden blootstellen, als men het wagen wilde eenen ooijevaar eenig kwaad te doen, en ware de vrees voor de blanken niet zoo groot, zoo zoude het ook aanleiding kunnen geven tot gevoelige bewijzen van ontevredenheid van de zijde der inwoners; want deze zijn ten opzigte van dezen vogel even bijgeloovig als in eenige streken van Europa het geval is met den witten ooijevaar. Men vindt ze echter ook zoo tam, dat zij, even als de ganzen, in de dorpen op de straten rondloopen; ik was dikwijls genoodzaakt hen met mijnen stok na te werpen, als ik met hen in gezelschap op de weide insecten verzamelde, want zij waren veel vlugger in het opzoeken dan ik, en snapten mij de kevers voor den neus weg." H... Galgestraf op zwanendoodslag (I.; bl. 282). Het houden van zwanen was in oude tijden een uitsluitend heerlijk recht. Het dooden eener zwaan was dus schending van het eigendom van den lands- of ambachtsheer, beschimping van zijne heerlijke rechten, en bygevolg een groot misdrijf. Ook kan de eerbied voor die vogelsoort, waarvan nog sporen overig zijn in liederen enz., er toe bygedragen hebben, zulk eene zware straf op hunnen doodslag te stellen; alsmede hetzelfde beginsel, dat op veedieverij de doodstraf deed zetten, de overtuiging namelijk, dat ontvreemding of schending van hetgeen niet achter slot en grendel weggeborgen, maar aan de publieke eerlijkheid is toevertrouwd, voorbeeldig moest geboet worden. Vraagteckens. D L. Tlt. Letters op een' Fabri Thesaurus". De ondergeteekende bezit een' FABRI Thesaurus, in twee deelen, in heel leder gebonden. Op de vier kanten der banden staat, met gouden letters: P. A. E. M. Opschrift op de grafstede van J. D. Bn. van der Capellen. In het bezit zijnde van eenige portretten van JOHAN DERK Baron VAN DER CAPELLEN TOT DEN POLL, enz., eene afdruk zijner sententie en afbeeldingen van het grafgesticht der familie van dien naam, zoo in welstand als na de verwoesting, alsmede van een fragment eener toetssteenen plaat, van genoemd Monument herkomstig, waarin eenige met goud opgewerkte letters gebeiteld staan: zoo wenschte ik, in verband van een en ander, ook gaarne met den geheelen inhoud dier inscriptie bekend te worden, mij daartoe bij de lezers van DE NAVORSCHER aanbevelende. C. P. B. Blaauw Maandag. Welke kan toch de oorsprong zijn van deze zonderlinge uitdrukking, die veelal in de beteekenis van kort gebezigd wordt? Men zegt bij voorbeeld: » hij is een' blaauwen Maandag hier geweest". J. W. H. C. Rangnamen bij het leger. De benamingen van alle hoogere en mindere rangen bij onze landmagt zijn, bijna zonder uitzondering, van Franschen oorsprong-Generaal, Colonel, Majoor, Kapitein, Luitenant, Adjudant, Sergeant, Korporaal, enz. Hoe werden alle deze betrekkingen in vroegeren tijd, toen wij nog niet zoo verfranscht waren, bij onze legers genoemd? Wanneer, bij welke gelegenheid, onder welke omstandigheden, zijn bovengemelde vreemde benamingen, die niet, zonder belagchelijkheid, in goed Nederduitsch over te brengen zijn, bij onze landmagt ingevoerd? P. J. v. M. Tabaksverbruiking. Hoeveel Nederlandsche ponden Tabak rekent men dat gemiddeld jaarlijks in Europa ingevoerd, geteeld en verbruikt worden; op hoeveel komt de waarde daaraan toegeschreven; en welk land heeft, in evenre H. Lidewijd. Op bl. 499 van de Schielandsche Oudheden vind ik, dat de levensbeschrijving dezer Heilige, door BRUGMAN gemaakt, en door de Bollandisten uitgegeven is. Is dit werk afzonderlijk verschenen, dan wenschte ik iets omtrent zijnen aard en zeldzaamheid te weten. Maakt het echter een gedeelte uit van de, insgelijks door de Bollandisten uitgegevene, Acta Sanctorum, zou dan de een of ander bezitter van dit reusachtige werk, wel zoo goed willen zijn, een uittreksel er van te geven, en het aan het Bestuur Van DE NAVORSCHER in te zenden? BIBLIOPHILUS SCHIDAMENSIS. Aanteekeningen op den Bijbel, door Michaëlis. Zijn ook de Latijnsche aanteekeningen, omtrent den Bijbel, van MICHAËLIS, waarvan hij in zijne werken dikwijls gewag maakt, als, waarschijnlijk eerst na zijnen dood, te zullen worden uitgegeven, in der daad in het licht verschenen? Zoo ja, waar en wanneer dan? G. Verzuim in de Leydsche Dissertatiën vóór 1790. Hoe komt het, dat in de Leydsche Akademische dissertatiën, vóór het jaar 1790, de woorden in Academia Lugduno Batava niet gevonden worden? QUESTOR. Nachtvlinders. Wat mag de reden zijn, dat nachtvlinders altijd op kaars- en lamplicht afkomen, terwijl ze voor het zonnelicht schuil gaan? Drijven zij ook eene bijtende spotternij met onze kunstverlichting? PROTEUS. Peeter de Colenaer. » PEETER DE COLENAER, in Amsterdam 1640, op de Kaijsers Gracht bij naest Hr. Doctor TULP bij de Westerkerck. Den eersten & prinsepael Autheur om alle jongmans wt alle steden comende, bij Cooplieden, Comptoren & allerhande Negotianten te helpen." Dit is het om- en onderschrift van een gegraveerd portretje, dat wel voor een titelblad schijnt gediend te hebben. Zijn er van dezen COLENAER ook eenige levensbijzonderheden bekend? Men gelieve ze op te geven ten gerieve van J. C. K. Isabelle kleur. Gaarne zag ik het pleit beslist, aan welke de oorsprong dezer benaming moet worden toegekend? Wie de gelofte deed, niet van ... hemd te zullen verwisselen, voor dat de stad veroverd was, of ISABELLE van Kastilie, bij de belegering van Granada in 1491, óf ISABELLA, CLARA, EUGENIA, dochter van FILIPS II. bij de belegering van Ostende in 1601 tot 1604? J. C. K. Wonderlijk getal. Als men het getal 1176470588235294 vermenigvuldigt met Sauve-garde. Weet ook een der lezers van 2, 3, 4, 5, 6, 7 of 8, zullen dezelfde cyfers DE NAVORSCHER mij te zeggen, waarom het in dezelfde orde in elk dier producten voorwoord sauve-garde vroeger op de uithangbor- komen, maar telkens met een ander cyfer den der paardenposterijen en op de achterzij-beginnende, b. v. vermenigvuldigd met 2, komt 235294117670588; met 3, geeft het 3529411764705882 en zoo de andere. Kan ook eenig Navorscher de reden hiervoor opgeven? B. P. den der diligences geplaatst werd, en wat het aldaar beteekende? Nog onlangs zag ik dit woord op een' vrachtwagen staan. FREDRIK. |