TUSCO. bij de Egyptenaren het toekomende leven betce- | Adelborst zal hebben onder de Compagnie van kende. Het kruis, voegt hij er bij, was de Jonckh. WILLEM VAN ZUYLEN VAN NYVELT (*) oude hebreeuwsche muntletter, plaatsver- mits dat deselve onder 't getal van de voorsz. vanger van de, een volkomen bewijs dat Compagnie sal syn begrepen, ende genieten het, voor het Christendom, als kenmerk bij 18 guldens van x £ grooten ter maendt, en hen gebezigd werd. daerop in monsteringe worden gepasseert, niet tegenstaende den suppliant voorn. op de monstering absent bevonden soude mogen worden, doordien deselve niet continuelyck by de voorn. Compagnie, maer alhier in den Haghe soude mogen wesen, omme te vorderen de saecken die de voorsz. Compagnie op de betalinge ende andersints souden aengaen mogen, ende dit alles ter tydt ende wyle tot anders dacrin by de Staten voorn. sal wesen voorsien ende geordonneert". Portcullis (I.; bl. 154, 182, 209, 278; II.; bl. 33). Dat dit woord valhek enz. beteekent, is voldoende aangetoond; ook heeft men reeds bewezen, dat het thans de titel of ambtsnaam is van een der poursuivants bij het Herald's College in Engeland. De oorspronkelijke term was, in de XVde ceuw, Portzer, Portzener, Portener, Poertener, burgvoogd, slotbewaarder, poortmeesterwien de sluiting was opgedragen van burgt of stadspoort. Dit meen ik te mogen opmaken uit hetgeen de Heer Dr. NIJHOFF mededeelt in Gedenkw. Gesch. van Gelderland, D. IV. bl. 145, 319 en 452. A. & A. Gerard Boot (I; bl. 156, 234; II.; bl. 28, 35). Dat Mr. GERARD BOOT of BOOTH, rentmeester der Abdij van Egmond geweest is, wordt door een groot aantal Resolutiën der Staten van Holland en West-Vriesland bevestigd (*). Het was eerst op den 16den Februarij 1582, dat de Staten van Holland hem uit die betrekking ontsloegen. Hij schijnt ook gegijzeld geweest te zijn, waarvan de oorzaak gevonden wordt in de Resolutiën van 20 Dec. 1582, (20-26) Nov. 1584 en 8 Maart 1585. Dat hij naderhand Luitenant houtvester zoude zijn geworden, heb ik, voor als nog, niet bevestigd gezien; hij komt ook niet op de lijst voor, die VAN LEEUWEN (Batavia Illustrata II d.) daarvan geeft. Eerst in 1594 noemt hij zich Gecommitteerde tot opsicht der wildernissen, zoo als naderhand zal blijken (†). Zie hier echter eenige van zijne verzoeken, uit de genoemde Resolutien getrokken : 11 Februarij 1589. Op 't versoeck van GERARD BOOT, ten eynde in aensieninge van syn uyterste miserie, ende dat hy geen middelen heeft van onderhout, jaerlycx tot synder assistentie soude mogen genieten uyt d' inkomsten van de Abdye van Egmont 200 ponden van x £ gFt., of met een eerlyck tractement voorsien onder de Compagnie van Capiteyn NYVELT syn swager, tot dat hy met een officie voorsien soude mogen worden, Is geappostilleert dat de supliant alhier een plaetse als 1 July 1589. » Opt versoeck van GERARD BOOT, omme te mogen genieten alle 32 dagen de 18 guldens ter maendt, hem tot syn onderhoudt gheconsenteert den 11 February laest leden, is geoppostilleert, dat de Suppliant alhier 't synder onderhoudt genieten sal in de plaets van 18 guldens, den 11 February lacstleden hem geaccordeert de somme van 24 ponden van x £ gr. ter maendt, te betalen alle 48 dagen, nevens de Compagnie van Capiteijn NYVELT, alsdaer onder begrepen, ingaende den 11 February voornoemt, mits dat daer vooren verbonden zynde tot alsulcke diensten als ten voorsz. dage by appoinctement van de Staten is verklaert ende geordonneert". D Eindelijk nog op den 26 October 1594. » Op het versoeck van Mr. GERRIT BOOT, omme als Gecommitteerde tot Opsicht van de Wildernisje, met syn wyf ende kinderen te mogen resideren op het huys te Sevenbergen ofte Arentsbergen, ende voorts te hebben augmentatie, Is geappostillecrt. De Staten van Holland ende WestVriesland hebben omme redenen in de versochte woonplaetse alhier niet konnen consenteren, en hebben niet te min des Suppliants tractement tot veertigh guldens ter maendt verhooght ende geaugmenteert, omme de betalinge daernaer ghedaen te werden, tot anders daerinne sal wesen gheordonneert". De plaats waar, en den tijd wanneer hij overleden is, kan ik met zekerheid niet opgeven. Uit de medegedeelde stukken blijkt, dat hij ook in 's Hage gewoond heeft. Uit andere bronnen (†) weet men dat hij in 1591 te Weesp verblijf hield, want uit een testament van JACOB BLONDEEL (§) die in gemeld jaar te Leiden overleed, kwam men te vernemen dat G. BOOT, wonende te Weesp, nog eene kist met boeken en papieren in zijne bewaring had, (beginnende met Ao. 1275), afkomstig van de Abdij van Egmond. (*) Hij was naderhand Baljuw over Gooiland. (†) Zie Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, Ao. 1849, bl. 166. (§) Reeds den 7 Sept. 1576, als Rentmeester, Prior en Kelder van de Abdij van Egmond ontslagen. Zijn familiewapen wordt bij VAN LEEUWEN (Bat. Illustrata, II D. bl. 878) vermeld, te zijn een springend Hart (hert) van Sabel op een veld van goud. Het exemplaar van gemeld werk, in bezit der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leyden, is vol met genealogische aanteekeningen van wijlen den archivarius VAN WIJN. In het antwoord op (I.; bl. 234) gegeven, is eene drukfout begaan, door te lezen MACHIT". LUYS, in plaats van MACHTA. SUYS. ELSEVIER. Uitgewekene Hoekschen (I.; bl. 156). Deze vraag zal tot nu toe niet kunnen opgelost worden, omdat de Geschiedenis van ons Vaderland, (Ao. 1477-1496) sedert den dood van Hertog KAREL, nog veel te wenschen overlaat. Van een groot aantal personen, die toen cenerol hebben gespeeld, weet men bijna niets. Zoo lang niet alle charters, rekeningen of wat dies meer zij, aan het licht worden gebragt, zal men geene schrede voorwaarts doen op het gebied der Geschiedenis van dien tijd, hoe rijk men ook moge voorzien zijn met gedrukte boeken of kronijken. Het is echter een gelukkig voorteeken dat, in België ten minste, de bekende Archivarius GACHARD dit jaar reeds een begin heeft gemaakt met de stukken uit te geven, betreffende de regering van MAXIMILIAAN. Intusschen zijn er vele bekende Kronijken, die men kan raadplegen; van latere schrijvers, die ze gebruikt hebben, zie men over de bedoelde vraag in het algemeen, WAGENAAR. Vad. Hist. IV. deel, XV boek; ALKEMADE. Jonker Fransen Oorlog; Mr. M. VERBRUGGE. REYNOUD VAN BREDERODE, Hoofd der Hoeksche Staatspartij, Rotterd. Ao. 1839, overgedrukt uit de Fakkel, XIV deel. Idem: Ridder JAN VAN NAALDWIJK, Heer van Berg-Ambacht, enz. (Deventer 1843). Uit de Fakkel, XV dl. .. ELSEVIER. Wolf en klander (I.; bl. 186, 240; II.; bl. 11). In DE NAVORSCHER 1852, No. 1, wordt geantwoord op eene vraag: Om de klanders uit het koren te houden. Het antwoord behelst evenwel slechts een middel om ze te verdrijven. Niets, gelijk een deskundige mij eens verhaalde, is beter om dat insect weg te maken, dan het gebruik van populieren (gewone peppels) voor het bouwen van den zolder. Vele proeven zijn reeds in de Betuwe hiermede genomen, en allen met goed gevolg. De peppels zijn goedkoop en worden anders slechts bij de klompenmakerijen en voor brandhout gebruikt. Alleen heeft men te zorgen, dat men ze rooie in Januarij of Februarij, ze dan goed late droogen, en ze vervolgens aanwende binnenshuis voor zolders en gebindten, wijl ze het nat slecht wederstaan. H. W. W. Wolf en klander. De voortteeling of uitbroeijing der zaadjes van dit insekt, wordt zeer veel tegengegaan door het gestadig omroeren van 't koren, dat men ook met stukken van uijen beschermen kan. C. G. B. te G. Instinct (I.; bl. 192). Dit wordt van BUFFON anders dan bij CUVIER verklaard, en Natuurdrift door den eerste, Kunstdrift door den laatste geheeten, of het gevolg eener bestendige, werktuigelijk blinde, neiging, in alle dieren lang niet hetzelfde voortbrengende. Men zou het welligt kunnen bestempelen als den eigenaardigen trek, die hunne werkzaamheden leidt en regelt; het bewijs hunner scherpzinnigheid, de natuurlijke aandrift, om op hunne wijze werkzaam te zijn, waardoor zij in staat worden gesteld om in hunne behoeften te voorzien, den mensch te verstaan en te dienen; het ingeschapen vermogen, dat zij bezitten om al wat hun nuttig is te kiezen en al wat schadelijk is te vermijden. Het is bij den mensch ook aanwezig, maar in verhevener zin, bijzonder bij de wilden op te merken. - De Heer JOANNES LUBLINK de Jonge, noemt de eerzucht der menschen instinct. P. E. Z. Zwolle (I.; bl. 218, 280; II.; bl. 40). 1o. Zoude Zwol of Zwolle niet gevormd zijn uit Zwol-lo: Zwol- of Zwel-water? 2°. Of zamengesmolten uit Zwarte-lo, (Zwarte water) even als Groen-lo is zamengesmolten tot Grol? De l of het le van Zwol of Zwolle wijst ongetwijfeld op een nabijgelegen lo of water, even als in Driel, Zweel enz. = Drie-lo, Zwee-lo enz. J. H. VAN DALE. & voor EN (I.; bl. 220, 312, 363). Aan PERCONTATOR! Uwe verklaring van het teeken voor pond is vernuftig gevonden, ofschoon ik mij niet met uw gevoelen vereenigen kan en wel om de volgende redenen. 1°. De vorm & voor pond is een nieuwere vorm, waarvoor het oudere en het nog oudere t heeft plaats gemaakt. Zoo duidelijk als het nu uit den laatsten vorm is, dat het teeken uit en bis zamengesteld, zoo duidelijk is het, naar mij voorkomt, ook dat deze vorm geene verbastering van P en d zijn kan. Het schrapje hoort er dus eigentlijk niet in t'huis en is slechts tot verbinding der letters aangebragt. Dit blijkt ook daaruit, 2°. dat de Noord-Amerikanen, die toch wel tot de nieuwere volken zullen behooren, pond in het enkelvoud door lb, en in het meervoud door lbs voorstellen, zonder schrapje. 3°. Het is niet vreemd het woord pond door libra aangeduid te zien. Gaan wij slechts bij de Engelschen. Beteekent libral daar niet Kunnen de Franschen, die dit woord van hen hebben overgenomen (livre, équilibre) niet even goed de eersten geweest zijn, die het pond met den naam van libra of livre bestempelden? Wijst 4°. op dit livre niet de letter in uitdrukkingen als de volgende: £ Vlaamsch; £ Tournooisch, Sterling enz., pond Vlaamsch, enz. beteekenende? In rekenboeken van vroegeren tijd vonden wij de L van pond Sterling ook wel zonder schrapje. £ zal dus van lateren tijd dagteekenen. Wel verre dus van mij, de door mij, en door anderen reeds vroeger -, aangegevene verklaring van het teeken te doen betwijfelen, heeft eene nadere beschouwing mij in die verklaring bevestigd. Het bovenstaande zij dan Uwer geachte overweging en die van andere Heeren Navorschers aanbevolen. J. H. VAN DALE. Het wel afloopen van 't scheepje (I.; bl. 224; II.; 14). Bij de schrijvers over bekers en bokalen van vroegeren tijd, op de genoemde bladzijden aangehaald, vergete men niet te noemen, het uitmuntende werkje van den Heer A. D. SCHINKEL, getiteld: Oudheidkundige Bijdragen; Beschrijving van Merkwaardige Drinkglazen en Bekers enz., met pl. (niet in den handel, gedrukt honderd exempl.) LEGENDO ET SCRIBENDO. Simon Stevin (I.; bl. 252, 365, 366; II.; bl. 43). Het spijt mij dat de genealogie van de familie DE VIRI, in het bezit van W. D. V., geene melding maakt omtrent het huwelijk van MAURITS DE VIRI en CATHARINA CRAEY, (Wed. van SIMON STEVIN). zij menigmaal voor, ofschoon de spelling der namen in gemelde Resolutien veel te wenschen overlaat) zouden staan. Hij overleed in minder gunstige omstandigheden, tusschen de 20sten April en 24sten Julij 1596, nalatende vijf zonen (*), voor wien de moeder op laatstgemelden datum, geene » alimentatie” bij de Staten kon bekomen (†). FRANÇOISE DE WIT of WITTE (?) moet reeds in 1605 zijn overleden, want op den 6den Januarij 1606 verzochten hare nagelatene kinderen om ƒ 300 te mogen genieten, als » jaar van gracie" van hunne overledene moeder. Dat MAURITS DE VIRI (zoon van bovengemelden FRANÇOIS DE VIRI) met eene weduwe was getrouwd, kan in de eerste plaats worden afgeleid uit een MMS. register van het te betalene hoofdgeld over gansch Rijnland, Anno 1622-23, op het Archief te Leyden voorhanden, welke lijst gewoonlijk de leden van elk huisgezin, met naam en toenaam aangeteekend, bevat. In gemeld HS. vindt men op het artikel Hazerswoude, eene post vermeld, voor den Baljuw MAURITS DE VIRI en de vóórkinderen zijner vrouw. Deze MAURITS DE VIRI Was in 1595 of 1596, en dus kort vóór het overlijden zijns vaders, geboren, had te Leyden in de Regten gestudeerd en schijnt zich in 1639 aldaar te hebben gevestigd, waar hij op nieuw (om vrijdom van accijns te genieten) als student werd ingeschreven. De twee vóórkinderen zijner vrouw, te weten, FREDERIK en HENDERIK STEVYN, kwamen toen mede te Leyden, zoo als het de Registers bewijzen: Ao. 1639. Rectore A. WALAEO. 11 Feb. 11 Feb. Ter aanvulling en bevestiging van eenige reeds besprokene punten, deel ik nog het volgende mede, getrokken uit de Resolution 11 Feb. der Staten van Holland. FRANÇOIS DE VIRI, geboortig van Orange, was houtvester van Holland en hofmeester van Prins MAURITS, doch werd eerst den 14. Maart 1585, op zijn verzoek, door de Staten genaturaliseerd. Den 9 Mei 1592 verkreeg hij de ambachtsheerlijkheid van Lisse, tot een onstervelijk leen (*). Ten gevolge zijner langdurige diensten (hij komt reeds in 1572 voor) beloonden de Staten hem, als gewezenen Houtvester, op den 18den Januarij 1593, met een jaarlijksch pensioen van ƒ 1200, waarvan ƒ 300 ten lijve zijner vrouw FRANÇOISE DE WIT of WITH (zoo komt (*) Het werd op den 20sten April 1620 verleid op JOHAN VAN MATENESSE NICOLAASZ. MAURITIUS DE VIRI, huyshoudende FREDERIK STEVYN, Hagiensis. an. die HENDRICUS STEVYN, Hagiensis.an. 25. Stud. Mathesis. habitat, apud Patrem, op de Houtmarkt. MAURITS DE VIRI had nog eenen zoon, mede te Leyden heeft gestudeerd (§), KAREL genaamd, doch hij overleed jong, en werd, den 2den Aug. 1652, in de St. Pieterskerk begraven. MAURITS DE VIRI stierf in 1650, en werd den 30sten September, s'avonds, in dezelfde (*) Uit andere Resolutiën blijkt, dat het waren: FRANÇOIS, GUILLAUME, GUITER, VINCENT, MAURITS; ook wordt vermeld JACQUES DE VIRI. CARO (†) Zie ook Resol. 31 Julij 1599. (§) Ao. 1640. Rect. J. POLYANDER 2 Juli.. LUS DE VIRI, Hazerswoudensis, an. 12. Stud. 5 Classis, habitat apud patrem MAURITIUM, Praetorem Hazerswoudensem, op Steen Schuyr-zoodat hij verhuisd was. kerk ter aarde besteld. Zijn adellijk wapen was aldaar nog in 1652 te zien. Ook in dat kerkgebouw werd zijne weduwe bijgezet, op den 14den Januarij 1673; het doodboek meldt alleen, dat op dien dag begraven is: CATHARINA CRAAI, uit 's Hage (*). Ik herhaal hier nogmaals, dat ik in het bezit ben van een groot aantal stukken, betreffende STEVIN; dat hij, eene reeks van jaren, een bepaald voorwerp mijner onderzoekingen heeft uitgemaakt, en dat ik, als liefhebber der Wiskunde, in staat ben geweest, om met kennis van zaken al zijne wiskundige werken te beoordeelen, hopende eenmaal mijne onderzoekingen omtrent dien verdienstelijken man in het licht te geven. ELSEVIER. Florilegium J. Th. de Bry (I.; bl. 257, 375; II.; bl. 47). ARNOLD meent het zeker zoo kwaad niet als het wel lijkt, wanneer hij mijne opgave van bl. 375, D. I, niet naauwkeurig genoeg noemt, en daarenboven niet te vreden is met de verwijzing naar het boek, waarin over DE BRY en deze zijne werken melding wordt gemaakt; waaruit hem echter de mindere naauwkeurigheid mijns antwoords blijkt, kan ik niet bevroeden, ook niet bij het weder opslaan van ADELUNG, die weinig meer zegt dan ik heb meêgedeeld; alleenlijk vermeldt hij nog, dat de uitgave van het Florilegium te Frankfort, 1641, slechts één deel, in folio, uitmaakt; en die van 1776, mede in folio, ten titel heeft: Anthologia Meriana; voorts, dat DE BRY een kunstenaars zoon was, en, eveneens als zijn broeder JOHAN ISRAEL, de platen voor zeer vele werken vervaardigd heeft. Ik heb alzoo, naar ik meen, niets teruggehouden van hetgeen ARNOLD belangrijk kan zijn; maar daarenboven meende ik, dat elk vrager in DE NAVORSCHER, te vreden al ware het ook slechts met novum, moest wezen, eene loutere verwijzing, waardoor hij toch op den weg wordt geholpen, om verder, met aanwending van eenige moeite, het verlangde punt zelf bij te lichten; ook wijl dit maandwerk, tot besparing van ruimte, zoo min mogelijk uittreksels uit de geschriften bevatten mag, die men in allen geval toch in publieke of particuliere verzamelingen kan opslaan (†). Thans wil ik hier nog bijvoegen, dat bij F.A. EBERT, Allgem. Bibliog. Lexicon, alleen voorkomt het Florilegium renovatum et auctum (a. J. SCHWINDIO) Frankfort, MERIAN, 1641, fol. In de Dictionnaire des Graveurs, par F. BABAN, Paris 1767, wordt THEODORE DE BRY » graveur » et citoyen DELIÉGE" genoemd, lequel s'établit à Francfort, vers 1570"; waarschijnlijk wordt hier de vader van JOHAN TH. bedoeld. V. D. N. Het Patertje langs den kant" (I.; bl. 258, 376; II.; bl. 17, 48). In o. L. B. WOLF, Proben alt-holländischer Volkslieder. Mit einem Anhange alt schwedischer, englischer, schottischer, italienischer, madecassischer, brasilianischer und altdeutscher Volkslieder, uitgegeven in 1832, vindt men van bl. 1-102, eene dichterlijke overzetting van 23 oud-Hollandsche liederen. Het in DE NAVORSCHER, I, 376, opgegevene werk van Mr. J. C. W. LE JEUNE, is hierbij de voornaamste bron geweest. Het » Daar ging een Patertje langs den kunt" vindt men hier aldus : Es ging ein Paterchen an dem Rand, Pater, du muszt knieen gehn, Paterchen, spreih die Kapuze auf, Dasz die heilige Nonne tritt darauf, Pater, ein kuszchen gieb ihr nun, Das magst du wohl noch sechs Mal thun, Paterchen, heb' sie wieder auf, Und tanz' mit ihr herab, hinauf, Pater, du muszt scheiden gehn, Und deine Nonne lassen stehn, Nönnchen, kannst nun wählen dir, Einen anderen Pater hier, J. J. WOLFS. papieren en toch vraagt de laatste: » van › waar het wapen op zijnen penning van 1704?" Hij zal het antwoord lezen in de noot van den cerste, waar gesproken wordt over het wapen van DE PANNEMAKER, aangenomen door JAN VAN DEN BEMPDEN, en sedert door de afstammelingen gevoerd, blijkens de Wapenkaart van Amsterdam, alwaar het voorkomt bij Mr. JAN, Mr. GILLES en A. E. VAN DEN BEMPDEN, 1719. De in het schild-hoofd vertoonde dubbele adelaar, is de keizerlijke, en, hoewel hier ten halven of opkomende, zal die in het Diploma van Adeldom, waarschijnlijk geheel gezien worden. E. VAN DEN BEMPDEN, te Brussel 1483, die twee vogeltjes en drie rozen ten zegel had, kan tot een ander geslacht, of verwijderden tak behoord hebben: of JAN VAN DEN BEMPDEN heeft de voorkeur gegeven aan het adellijke wapen zijner echtgenoote, met wie de PANNEMAKERS waarschijnlijk uitstierven, en zal ter overname daarvan gemagtigd zijn geworden. Het geslacht VAN DEN BEMPDEN JOHNSTONE, nog in wezen, volgens mededeeling van W. D. V. bl. 270, schijnt in 1826 niet meer bestaan te hebben: immers vindt men in DEBRETT's Peerage noch VAN DEN BEMPDEN, noch JOHNSTONE evenmin als een' Markies en Graaf van Annandale, enz. enz. of cenig ander persoon met die titels bekleed. A. & A. [Evenzoo onze vriend LEGENDO ET SCRIBENDO; hij meldt aan den vrager, dat eene afbeelding van den Amsterdamschen Burgemeester AEGIDIUS VAN BEMPDEN (J. WANDELAAR del., J.HOUBRAKEN sculps.) welke zijne prentverzameling bevat, ons het wapen op den penning voorhanden wedergeeft.] Tapijten op de zaal der Staten van Holland (I.; bl. 282; II.; bl. 50). Tot aanvulling van mijn antwoord dient nog, dat deze tapijten waren geweven in de toenmaals beroemde fabricken te Schoonhoven. C. W. BRUINVIS. eenmaal de vroegere, naar het blijkt, zeer kostbare, hebben vervangen. Dat Mr. WILLEM VAN VELDEN, Advocaat voor de Hoven van Justitie in Holland, vroeger de getrouwe bediende van HUGO DE GROOT; zie Geschied. en Aant. betrekkelijk Loevestein, Gorc. 1840, bl. 80; aanleiding gevonden heeft tot het vervaardigen van zijn Hof-Tapijt » >> in het voorhanden zijn in grote Hoven en » Vorsten paleizen, van Tapijten van beeldwerk, behelzende oude geschiedenissen ende > haer voorouderen vrome daden", verklaart hij zelf, daarbij voegende: zoo heb ik als in >> cen tapijt de cer van mijn vaderland gezocht » voortestellen" enz.; zie het gedicht, fol. 1, noot 1; en ook als zoodanig zijn daaruit eenige dichtregelen overgenomen door DE RIEMER, t. a. p., bl. 157, doch overigens vermeen ik dat de tapijten in de zaal van Holland en WestVriesland, niet bepaald worden genoemd. V. D. N. Tapijten op de zaal der Staten van Holland. De Heer L. J. vergist zich: de tapijten zijn in 1795 door de Franschen medegenomen, welke vergeten hebben die, in 1815, terug te geven. De zaal, waar ze te zien waren, is die thans in het gebruik van de Leden der Eerste Kamer en van de Provinciale Staten. = = B. J. A. M. Dichters der Evangelische Gezangen (I.; bl. 282; II. ; bl. 51). In » Geistliche Oden und Lieder; Lehrgedichte und Erzählungen von Herrn C. F. GELLERT; Bern, 1772, BEAT LUDWIG WALTHARD" vindt men: bl. 36: Die Wachsamkeit Ev. Gez. 73, 12 verzen; bl. 46: Oster · lied Ev. Gez. 135, vs. 1-7; bl. 63: Passionslied – Ev. Gez. 119 (vrije navolging); bl. 69: Der Thätige Glaube Ev. Gez. 59; bl. 76: = Morgengesang = Ev. Gez. 179, enkele regels; bl. 79: von der Quelle der guten Werke Ev. Gez. 60; bl. 82: Preis des Schöpfers = Ev. Gez. 14, grootendeels daaraan ontleend; bl. 84: Trost Tapijten op de zaal der Staten van Holland. der Erlösung Ev. Gez. 42; bl. 94: WeihDe door den Heer BRUINVIS gedane aanwij-nachtslied=Ev. Gez. 112; bl. 100: Gottes Macht zing van deze tapijten, als bij DE RIEMER, in und Vorsehung Ev. Gez. 16; bl. 127: Die Liezijne Beschr. van 's Hage, bl. 149, beschre- be der Feinde Ev. Gez. 71 (Eene vertaling van ven, heeft alle waarschijnlijkheid voor zich, dit lied is reeds te vinden in: NIEUWLAND'S ook uithoofde van den tijd, wanneer ze ver- Kinderlijke Dichtproeven, vervaardigd op den vaardigd zijn (1652). Maar zoo dat waar is, ouderdom van 6-12 jaren); bl. 133: Weihkan men het ook onbetwijfelbaar achten, dat nachtslied = Ev. Gez. 115 (vrij); bl. 146: Paszij in die zaal, thans ten dienste der Prov. sionslied = Ev. Gez. 118; bl. 172: Osterlied =-=-= Staten van Zuid-Holland, en van de Eerste Ev. Gez. 137; bl. 179: Am neuen Jahre Ev. Kamer der Staten-Generaal, niet meer voor- Gez. 159, gewijzigd; bl. 183: Trost des ewigen handen zijn, en dat alzoo V. S. zich aldaar | Lebens-Ev. Gez. 192.-Gezang 181. Een derthans niet in hunne beschouwing zoude kun- gelijk gezang, in zin geheel, in woorden bijna nen verlustigen, zoo als uit het antwoord van gelijk, is vervaardigd door MARTINUS NIEUL. J. schijnt verondersteld te worden; in de WENHUIJZEN en geplaatst in de Volks (?) liedjes, bij DE RIEMER bedoelde zaal, ziet men, sedert uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van het vele jaren, de wanden met effen groene tapij- Algemeen, (1793), 1e. stukje, bl. 17. ten of kleeden behangen; welligt dat deze = G. P. ROOS. |