Images de page
PDF
ePub
[merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]

Als de Utrechtenaars in het jaar 1604 weder eenen Hofbeer hadden gezonden, werd dezelve gortig bevonden, en daarop schreef de Raad aan de Regering van Utrecht den volgenden brief:

›› Aen Schout, Burgemeesters en Raaden der stad Utrecht.

Edele, wijse, voorsienige, seer discrete heeren en goede vrunden. Op den XXI dezer maendt voornoen is alhier op 't Hof gelevert den beer, die Uwe E. naar ouder gewoonte ende contracte onderling gemaekt, gewoon en schuldig syn op dien dag hier te leveren, dan nadien den selven beer by den Rentmeester der Espargne was doen slagten, is den selven gortig en vuil bevonden, als uyt de ingesloten acte te zien is, en want alle reden vereyst, dat sulken erkentenisse in goet en oprecht goed worden gesonden, hebben wy niet kunnen nalaten UE. daaraf te verwittigen, ten eynde met den eersten een anderen beer mag gesonden werden, die goed en gantsch is, en voor 't toekomende sulken toesigt gedaan, dat geen ongaeve beer meer gesonden worden.

Hiermede Edele etc. willen wij Godt Almachtig bidden UE. etc. in langen voorspoed te willen spaeren.

In den Hage, desen 22 November 1604.
Onder stond:

UE. goeden vrunden en nabuuren de Raaden over Holland, Zeeland en Vriesland, en die van de rekeningen van dezelve landen."

Het viel den Utrechtenaars hard deze zaak te moeten ondergaan, en zij klaagden in 't jaar 1612 aan's lands Advokaat, den Heere Jo

[merged small][ocr errors]
[ocr errors]

Dit verzoek niet naar wensch zijnde geslaagd, vernieuwden zij, na verloop van twee jaren, hunne begeerte, zeer ernstig verzoekende: dat de beer, zonder aan den paal ten toon te staan, direct uit de schuit naar den slagter mogt worden gebragt.' Het Hof deed na gehouden deliberatie op den 20sten November 1614 aan den Rentmeester-Generaal van Noord-Holland, PIETER CHRISTIAANSZ BOR die wegens de Utrechtsche regering de voormelde propositie had gedaan, antwoorden: »» dat het aan hun niet stond om daarover te konnen disponeeren, als rakende het recht van den Souverein, maar dat zij wel mogten lijden dat de beer slechts voor eenen korten tijd, al was het maar voor een half uur, aan de paal wierdt gelegt.""

Eindelijk, na vele aangewende pogingen, kreeg de Regering van Utrecht, in het jaar 1615, van de Staten van Holland kwijtschelding van den Hofbeer, waarvoor bij provisie, wegens Resolutie van den 16 en 17 Julij deszelfden jaars, aan ieder Lid van den Raad werd toegelegd wekelijks een koppel konijnen, te vinden uit het Kantoor der Exploicten; en naderhand is het veranderd in geld, Beeregeld genaamd, hetgeen uit het kantoor van den Rentmeester van Noord-Holland werd betaald." B. C. E. P.

Escuriaalsche HSS. van Aeschylus (II.; bl. 27). Het is ten hoogste onwaarschijnlijk, dat er zulke HSS. bestaan, als waarvan MEDWIN gewaagt; immers dan ware er gewis melding van gemaakt in de voorrede van G. HERMANN's nieuwe uitgaaf van AESCHYLUS (Leipzig, 1852). Daar wordt slechts gesproken van één Escuriaalsch HS., en wel uit de 16de eeuw, waarin enkel de Hiketiden, achter de Dionysiaca van NONNUS, worden gevonden, dat HERMANN hield voor eene kopy van een bekenden codex, te Parijs voorhanden (Praef. VIII.).

Dat overigens » veel dat duister is" niet door iedere nieuwe uitgaaf nog duisterder wordt", gelijk FUR zegt, daarvan kan hij zich overtuigen door den tekst der Aldina (1518) en dien van HERMANN nevens elkander te leggen en ze te vergelijken. » Het zal dan blijken, dat dit dichtstuk (de Smeekelingen) vóór de toepassing der tekstkritiek volstrekt onleesbaar was; dat het door haar leesbaar is geworden, en meer en meer terug gebragt wordt tot den vorm, dien het voor meer dan twintig eeuwen van zijnen grooten maker ontvangen heeft". Woorden van Dr. E. J. KIEIIL in de Mnemosyne,

Den 24 Oct: 1659 is mede te Leyden het huwelijk voltrokken tusschen CHARLES DE VALLOYS, weduwenaar van JACOMINA LAMBERTS, en ANNA JACOBSD. van Voorburg. Als getuige komt daarbij zijn oom JEROEN DE LA

GRANGE.

En op den 4den Aug. 1665: DAVID VALOIS, lakenwerker, Jmn. van Duysburg, met GRIETJE VLAMMING, weduwe van WILLEM HENDRIK

WOLF.

Er valt bijna niet aan te twijfelen, of HENDRIK DE VALOIS, welke in de vraag voorkomt, is een afstammeling van den genoemden Predikant, die in 1672 te IJsselmonde, en naderhand te Maas-Bommel gestaan heeft, alwaar hij in 1680 is overleden, doch wiens afkomst uit het Fransche huis der VALOIS het mij niet mogelijk is af te leiden.

.. ELSEVIER.

Tijdschr. voor Class. Litterat. (Leyden, 1852).| I. ; bl. 11. J. M. Escuriaalsche HSS. van Aeschylus. Ofschoon ik omtrent het handschrift van AESCHYLUS niets bepaalds kan zeggen, zoo wil ik echter nopens de Manuscripten des Escuriaals het een en ander mededeelen, 't welk tot opheldering dienen kan van MEDWIN's eenigzins verwarde narigten, en dat voorts niet slechts onzen vrager op den weg kan helpen, maar misschien ook anderen opmerkzaam maken op den daar nog verborgen schat, onder het vroegere Spaansche gouvernement allen ontoegankelijk, maar die thans zeker niet meer gesloten is voor den ervaren onderzoeker. De boekerij van het Escuriaal is haar oorsprong verschuldigd aan den beroemden held, staatsman en letterkundige DIEGO HURTADO MENDOZA, die door Keizer KAREL V als gezant naar Venetië gezonden, aldaar de Grieksche codices van BESSARION liet afschrijven en naar het Escuriaal overbrengen. Hij maakte ook van zijn verblijf te Venetië gebruik om Grieksche codices in het Oosten te laten opkoopen, terwijl hij eens, als belooning voor eenige uitgeleverde gevangenen, van den Turkschen Keizer een geheel schip met Grieksche handschriften ontving, die althans grootendeels naar de bibliotheek van het Escuriaal zijn overgebragt. En tot nog toe kent men bijna niets van hetgene in die zeldzame schatten verborgen ligt. Wat den diefstal in kwestie betreft, deze geldt niet den Grooten Heer, maar de bibliotheek van BESSARION te Venetië, waaruit MENDOZA de kostbaarste codices hei-Zuid-Holland verwezen, is hij, vóór de openmelijk zou ontvreemd hebben, met in de plaatsstelling van andere handschriften: een feit, dat men zich van een enkel werk gereedelijk, maar van vele ter naauwernood kan voorstellon, en dat overigens op zeer losse geruchten steunt. Die meer van deze zaak begeert te weten, raadplege de schrijvers, aangehaald door PETRUS BURMANNUS Secundus, in zijne noot op JOANNES SECUNDUS, Tom. II, p. 93, edit. P. BOSSCHA.

SAXO SYLVIUS.

[blocks in formation]

Nederlandsche de Valois'. Niet tot beantwoording der gestelde vraag, maar tot bevestiging van het medegedeelde door M. S. te B., moge dienen, dat tot in 1832 te Piershil, in de Beijerlanden, anders gezegd de Hoeksche Waard, gewoond heeft JAN DE VALOIS, landbouwer, die mede gewoon was zich te beroemen uit het vorstelijke huis DE VALOIS af te stammen. Hij werd, even als de t. a. p. genoemde HENDRIK DE VALOIS, in de wandeling nooit anders genoemd dan JAN DE VLOOS, of eigenlijk DE VLOOIS. In het genoemde jaar 1832 (of was het nog in 1831?) heeft hij in eene vlaag van minnenijd eenen manslag begaan, en, onder kapitale beschuldiging naar het Geregtshof van

bare behandeling zijner regtszaak, in de gevangenis gestorven. Naar ik mij wel meen te herinneren, heeft hij ook nog als gevangene roem gedragen op zijne vorstelijke afkomst. Voor mij zelven heb ik in der tijd het meest overgeheld tot het vermoeden, dat de familienaam, op Fransche herkomst heenwijzende en waarschijnlijk ook daaruit af te leiden, tot de traditie van vorstelijken oorsprong in de familie diens landbouwers zelve aanleiding gegeven had; terwijl die naam zich even gereedelijk uit het Landschap, Graafschap, later Hertogdom Valois, als uit verwantschap met het vorstelijke geslacht der VALOIS liet verklaren. Althans van wapens, schriftelijke bewijzen, of meer bepaalde historische traditiën in die familie, is mij niets gebleken.

H. J. S.

[A. G. D. G. te G. herinnert zich, dat hij vóór een paar jaren, op een togtje door het land van Voorne en Putten, eenen voerman aantrof, welke hem ver

haalde, dat zijne voorouders zeker niet gedacht hadden, dat hij, hun nazaat, als voermansknecht zijn brood voor zijn gezin zou moeten verdienen. In de wandeling noemde men hem DE VLOOIS, maar zijn wezenlijke naam was: DE VALOIS. Hij wist, dat hij van Frauschen oorsprong was, en dat, vele jaren geleden, bij zijn grootvader, die in het bezit van vele bewijsstukken moet geweest zijn, een aanzienlijk

vreemdeling was gekomen, welke, voorgevende's mans belangen te zullen behartigen en in Parijs te bewerken, dat hij in zijne regten hersteld werd, zijne papieren wist magtig te worden, maar later nooit iets van zich heeft laten hooren.]

Engelschetooneelspelers in de Nederlanden (II.; bl. 27). Dat Engelsche tooneelisten, onder anderen te Utrecht, gespeeld hebben, blijkt uit de Thes. Rek. dier stad, alwaar men leest: Schenkelwyn. 31 July 1597.

› Sekere Engelsche Comedianten, voor hore speelen op ten stadhuyse, 8. q. [quaert] Fransche wyns" (*).

In de Gerechtsdagboecken (dispositiën van den Raad) van Leyden, komen verscheidene verzoeken voor van eenen Engelschen troep Comedianten, om te mogen spelen, en wel vóór den jare 1614. Deze extracten heb ik nu niet bij de hand om ze mede te deelen, doch hoop daarop nader terug te komen. Zie hier echter een verzoek van den Engelschman

WILLEM PEDEL:

› Op te Requeste daerby den voorn. WILLEM PEDEL, versochte aen die van de Gerechte der stadt Leyden omme te mogen speelen verscheyde fraeye ende eerlicke spelen mettet lichaem, sonder eenige woorden te gebruycken, stont geappostileert: Die van de Gerechte deser stadt Leyden hebben voor zoe veel in hem es, den thoonder toegelaten ende geconsenteert, laten toe ende consenteren mits desen binnen dezer stede inde Kercke vant bagynhoff te mogen spelen voor de gemeente ende syne speelen verthoonen, mits dat hy hem daervan zalt onthouden geduyrende tdoen van de predicatien van Gods woorts, en dat de arme Weesen alhier zullen genieten de gerechte helfte van de incomende proffy ten, en dat zulex int geheel zullen werden ontfangen en gecollecteert by een persoon daertoe bij Mrea van de Arme Weesen te stellen ende committeeren.

Aldus gedaen op ten xviij Nov. 1608. Onder stont: my gegenwoordich J.VAN HOUT”. Minder gunstig was hun bescheid op het verzoek van zekeren PIETER PIERST, van Praga (Praag?)van den 30 Oct. 1593: » Opte requeste daarby de supplt. es versoukende consent, dat hy dese aenstaende Kermisse soude mogen verthoonen, alle consticheyt (!) veel schoene saecken: als de passie ons Heeren, het Avontmaal, Wasschen der voeten synder jongeren z. &z. Es geappostilleert: Nihil ut petitur".

[blocks in formation]
[ocr errors]

naar ik vermeen, wat over deze tooneelspelers voorkomt in het anders belangrijk geschrift van Dr. SCHOTEL, Blik in de Gesch.v.h. Tooneel enz., in zijne Tilburgsche Avondstonden, 1850; zie aldaar bl. 206 en 266, alwaar in de aant. (122) tevens door hem wordt aangehaald GERVINUS, Handb. der Geschichte der Poet. Nation. Litt.,2te Ausg., Leipzig 1842, Th.IV.S.98 (*). V. D. N.

[Eenige lezenswaardige bijdragen over Engelsche tooneelspelers in Nederland en in Duitschland, vindt men, volgens N. P. BIBLIOPHILUS, in the Athenaeum van 1849, No. 1139; van 1850, No. 1185; van 1851, No. 1210, 1212. NOTES AND QUERIES, II, 184, 459; III, 21. J. M. verwijst insgelijks naar the Athenaeum van 1849, No. 1138, en van 1851, No. 1246; alsmede naar de Neue Preuss. Provincial Blätter (Königsb. bei TAG und KOCH) 1850, Vol X, No. 3 en 4; welke Blätter tevens Ein Versuch über die Geschichte der Bühne in Preussen, van Prof. HAGEN bevatten, waarin ook Nederland ter sprake komt. - CONSTANTER deelt het volgende uit de spelen van G. A. BREDERO mede, ter bevestiging van hetgeen HEYWOOD en TIECK, aangaande het besprokene onderwerp, vermelden.

[ocr errors]

,Ick mach soo langh oock by geen reden-ryckers zijn: Want dit volckje wil stects met allen menschen gecken, En sy kunnen als d'aep haer afterst niet bedecken; Sy seggen op haer les, soo stemmigh en soo stijf, Al waer gevoert, gevult met klap-hout al haer lijf! Waren 't de Engelsche, of andere uytlandtsche Die men hoort singen, en soo lustigh siet dantse Dat sy suyse-bollen, en draeyen als een tol: Sy spreken 'tuyt haer geest, dees leeren 't uyt een rol. 't Isser weer na (seydick) als 't is, sey EELHART schrander, Dat verschil is te groot, besiet men 't een by 't ander! D'uytheemsche die zijn wuft, dees raden tot het goedt, En straffen alle het quaet bedecktelijck en soet.]

De Santhortsche Geloofsbelijdenis (II.; bl. 27). Zie hier het eenige antwoord, dat ik op de hierover gedane vraag vermag te geven. Het bedoelde boekje bevat 64 bladzijden. Voor op den titel staat: De onveranderlijke Santhortsche Geloofsbelijdenis, in rijm gebragt door eene Zuster der Santhortsche Gemeente. Ter Drukkerye van haare Koninglijke Majesteit REDEN. Deze Geloofsbelijdenis beslaat 24 bladzijden. Dan volgt een nieuw titelblad voor: De Menuet en de Dominees Pruik. (Die een kuil voor een ander graaft, zal 'er zelve in vallen). Dit loopt door tot bl. 52, alwaar nogmaals een titelblad verschijnt met de woorden: Vergeefsche raad (Ridendo dicere verum quis vetat?). De dichteres dezer stukjes, welke vóór 1795 in het licht gekomen zijn, was ELISABETII WOLFF, geb. BEKKER, over welke men zie: WITSEN GEYSBEEK, Woordenb. der Dichters, D. VI., bl. 544-553. Het zoogenaamde

Santhorster kuddeke acht ik nimmer bestaan te

(*) De titel is: GERVINUS, Neuere Geschichte der poetischen Nationalliteratur der Deutschen, T. III, alwaar van S. 69-116 van den eersten druk, uitvoerig over het Duitsche tooneel, en (van S. 96-100) over de zoogenaamde Engelsche Comedianten, die omstreeks 1600 Duitschland in alle rigtingen doortrokken, gesproken Aanm. v. h. Bestuur. 3

wordt.

hebben, ofschoon de dichteres bij den aanhef zegt:

,,Zij die we als Zusters en als Broeders steeds ontmoe

ten,

En voor Belijders van 't Santhortsch systema groeten,
Gelooven deez' belijdenis,

Zoo als zij hier te vinden is."

In hoever deze geloofsbelijdenis in betrekking moge staan met den huize Sandhorst, onder Wassenaar, betuig ik niet te weten. Mogt voorts L. Tlt. zelf het boekje begeeren in te zien, dan heeft hij het slechts franco van mij te ontbieden, en ik zal het hem dadelijk toezenden. A. J. VAN DER AA.

de eene zijde staat, even als op het stuk van 2., een genius, de constitutie schrijvende, met het omschrift: Règne de la loi, en onder den genius: l'an... de la liberté, waar het cyfer niet duidelijk te onderkennen is. Maar de Fransche haan, de pijlbundels, de vrijheidsmuts zijn er niet op te vinden; misschien wel uitgesleten, gelijk ook het randschrift. Diezelfde zijde op mijn stuk heeft voorts nog: 30 SOLS.

Aan den anderen kant heeft men het borstbeeld van LODEWIJK XVI, met het omschrift: LOUIS XVI, Roi des François, insgelijks overeenkomende met de munt van E. Onder het borstbeeld staat zeer duidelijk 1792. Is misschien ook het cijfer 3 op het stuk van Σ. wat onduidelijk? Gaarne beken ik toch het jaarcyfer 1793 evenmin met de historische feiten te kunnen rijmen als Zijn Ed. H. T.

[C. v. E. verwijst naar het werk van den Graaf VAN RENESSE-BREIDBACH, Mes Loisirs, Amusemens

en 12327, om te doen opmerken, dat men in het jaar 1793 meer dan ééne soort van munt met het borstbeeld van LODEWIJK XVI enz. geslagen heeft.]

De Santhortsche Geloofsbelijdenis; de Koffer van de Groot. Reeds vóór 1785 moet deze dusgenaamde Geloofsbelijdenis in druk gegeven zijn. Men mag dit opmaken uit de beoordeeling van het werk betiteld: Het leven van HUGO DE GROOT enz. versierd met twee juiste afbeeldingen van het koffer, waarin DE GROOT zyne gevangenis ontkomen is, geteekend naar het echte koffer Numismatiques, 1836, II, p. 193, Nos. 12324, 12325 zelft, thans berustende onder den Heer Mr. JACOB KLINKHAMER, Amsterd. by J. B. ELWE en D. M. LANGEVELD, a. 1785, in gr. 8°., voorkomende in de Vaderl. Letteroefeningen van 1785, I.; bl. 184. Dat stuk vangt aan op deze wijze : Eene welbekende Vaderlandsche Dichteressetelt, in het Request aan haare Majesteit, de REDEN, ingeleverd door de Santhorstsche Geloofsbelijdenis, onder de Relequien, door deczen Aanhang in de hoogste waarde gehouden,

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]

Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarmerkt 1793 (II.; bl. 27). Dit is de écu of kroon. Van deze muntsoort vond men er:

Bij DE SMETH VAN ALPHEN, 1810, bl. 157, No. 3025; bij w. c. ESDRÉ, 1842, bl. 108, No. 1992; bij J. J. voÛTE, 1844, bl. 136, N°.2646; bij BARNAART VAN BERGEN, 1851, bl. 96, N°. 1962.

De bijgevoegde letter diende om de plaats der munting aan te wijzen.

C. G. B. Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarmerkt 1793. Ook ik ben bezitter van een dergelijk grof stuk Fransch geld. Het heeft de grootte van een onzer tegenwoordige Guldens. Aan

Muntstuk van Lodewijk XVI, gejaarmerkt 1793. In l'Histoire Numismatique de la Révolution Française par Mr. H. (A. HENNIN) leest men pag. 398, No. 588, Pl. 59, het volgende:

» La fabrication des monnaies à l'effigie de LOUIS XVI avec l'indication de 1793 est un des faits les plus singuliers de cette époque. Depuis la journée du 10 Août 1792 jusqu'au mois de Février 1793 il ne fut pris aucune disposition législative par l'Assemblée Nationale, ni par la Convention sur les monnaies. Il eut été naturel qu'en l'absence de toute législation sur l'ancienne monnaie et sur celle à lui substituer, les Hôtels des monnaies eussent continué à fabriquer en 1793 les pièces aux types de 1792. Cela a eu lieu dans divers pays et dans divers temps. Mais la confection de coins portant l'effigie de LOUIS XVI et l'année 1793, quand la déchéance et la République avaient été décrétées le 21 Septembre 1792, et le Roi mis en jugement en Novembre de la même année, est une circonstance bien extraordinaire. Elle s'explique sans doute en disant que les Hôtels des monnaies n'ayant reçu aucune notification officielle rélative à un changement dans les types des monnaies, continuèrent à exécuter les lois antérieures, sans tenir compte du changement de la loi politique de l'Etat. Mais c'est précisément cela qui constitue un fait des plus extraordinaires à une semblable époque. Toutes les espèces ayant cours alors furent ainsi frappées avec l'effigie Royale et le millésime de 1793 dans divers Hôtels des monnaies; les quantités frappées de ces espèces furent même considérables.

Ces fabrications de monnaies à l'effigie Royale, causèrent, comme il est facile de

l'imaginer, de vives réclamations et des dénonciations contre les administrations des monnaies. Enfin la Convention Nationale, par ses décrets du 5 Février 1793 et 26 Avril suivant, fixa les types des nouvelles monnaies; les nouvelles espèces avec l'indication de la République furent alors frappées au millésime de 1793, mais ces nouveaux coins ne furent prêts qu'au mois d'Août. Les réclamations que la fabrication des espèces à l'effigie de LOUIS XVI avec la date de 1793 avaient produites contre les administrations, se prolongèrent malgré les décrets sur les monnaies républicaines etc. etc." W. D. V.

Nieuw ontdekte landen (II.; bl. 27). In antwoord op de vraag van den Heer G. P. ROOS vermelden ook wij ons leedwezen dat de tot heden uitgegeven kaarten niet zijn bijgewerkt met de nieuwere ontdekkingen, vooral die in het Zuider-Halfrond, sedert 1831 tot in den laatsten tijd, doch dat juist in dit gebrek zal worden voorzien, nademaal eene Wereldkaart binnen kort op zeer grooten schaal uit te geven door den Boekhandelaar C. F. STEMLER alhier, alle latere ontdekkingen, zelfs met de de daartoe betrekkelijke reisroutes, aanwijzen zal, met name de reizen van BISCOE, ROSS, CH. WILKES, BELLINGHAUSEN enz. in het verre Zuiden, zoodat ook het zuidelijkste VictoriaLand met de op 78° Z. B. liggende bergen Erebus en Terror, door ROSS ontdekt, daarop te vinden zullen zijn. Uitvoerig zullen er ook de jongste nasporingen omtrent de NoordPool-gewesten op aangeteekend wezen. Derhalve zal die uitgaaf eene ware behoefte vervullen. J. K.

[STEMLER'S Wereldkaart is vóór weinige maanden in 't licht gegeven. Op ruime schaal aangelegd, is zij zorgvuldig bewerkt en beveelt zij zich aan door juistheid en duidelijkheid. Wij hebben er de aanwijzing der jongste reizen op gevonden, zoo als die in het berigt des Hn. J. K. toegezegd was.]

Nieuw ontdekte landen. Wanneer men in het hoekje van den haard de koene reizigers, die ver in het barre Noorden of Zuiden doordrongen, volgt, en dan eene hollandsche kaart voor zich heeft, ondergaat men teleurstellingen, de eene na de andere. Ook met de meeste Duitsche atlassen is het weinig beter. Hoe komt dat? Zeker doordien deze poolstreken slechts op eene wereldkaart geschikt kunnen worden aangewezen, en die is in dergelijke atlassen van te kleine afmeting. Maar op de wereldkaart, bekroond van wege het Nederl. Onderw. Genootschap, konden en moesten ze allen zijn. Dat ze er niet allen gevonden worden, is verschoonbaar voor den vervaardiger, maar dat ze op de gedrukte kaart niet zijn, bevreemdt, daar er, zoo ik meen, nog ongeveer vijftig Gulden in uitgave is gebragt, voor het aanschaffen van kaarten, enz. ter correctie van de bekroonde kaart.

Ik ken er onder mijne Ambtsbroeders, welke, even als ik, die ontdekkingen bijhouden, namelijk zoo veel hun doenlijk is; want weinigen kunnen zich het aanschaffen van vreemde geographische werken en kaarten veroorloven.

Ik geef het voor beter, hoe ik de gevraagde streken op mijne kaart heb aangewezen, en begin daartoe met het Ooster halfrond.

Tusschen ijsvelden en ijsbergen, tot eene hoogte van 80 meters, en welke reeds vóór 60o Z. Br. beginnen, ontdekte ENDERBY in 1830 eene kust, welke zich van 55° Lengte van Ferro, en 71° Z. Br. uitstrekt tot 70° Lengte en 66° Z. Br., en dus even boven den Zuidpoolcirkel; van waar weder eene kust zich nederwaarts buigt, door KEMP in 1833 gezien en Kemp's Land genoemd, welke door ijsvelden en misschien ook als land verbonden is met

5.) de Sabrina kust; BALLENY ontdekte die in 1839; zij strekt zich bogtig uit van 115° tot 150° Lengte, op eene gemiddelde breedte van 65°; op 150° Lengte strekt de kust zich heuvelachtig noordwaarts uit en vormt

7.) de Clarie of Clairie kust, die eerst weder nederwaarts loopt en dan onder den naam Adélie Land zeer bergachtig is, van 156° tot nagenoeg 180°, waar zij sterk zuidwaarts gebogen zich in het ijs verliest. Deze kusten, alsmede Sabrina, werden in 1840 door den helaas! zoo vroeg en zoo treurig overledenen Franschen Admiraal DUMONT D'URVILLE, zoo niet ontdekt, toch bepaald. Dit Adélie schijnt de vrager verward te hebben met Adelaide, een der Biscoe-eilanden, naar hun' ontdekker genoemd.

8.) Deze kusten zijn verschrikkelijke woestijnen, zonder eenigen groei en met eene koude van 30 à 40° RÉAUMUR. Zij werden van 1838-1840 ook ontdekt en bezocht door WILKES, een Amerikaan, en heeten naar hem ook Wilkes' Land.

9.) Op het Wester halfrond vond BALLENY in 1839 tusschen 183 en 184° O. Lengte nagenoeg onder den Zuidpoolcirkel de eilanden sedert naar zijn naam genoemd, en ten zuiden van deze op 70° Breedte vond J. C. ROSS reeds in 1840

10.) een land, dat hij Victoria Land noemde, en dat misschien eene voorzetting is van Wilkes' Land.

Of er van daar eene verbinding is van land achter of onder die ijsgebergten met Grahamsland 310° O. Lengte of 50° W. Lengte, is mij niet bekend. Wel vonden er de Russen BELLINGHAUSEN en SIMONOFF, in 1831 en 1832, tusschen 289 en 303° Lengte, en op 69° Breedte de eilanden Peter I en Keizer Alexander.

2.) Graham's Land (in 1832 door BISCOE ontdekt) strekt zich bijna N. W. uit tot Palmer's Land, in 1821 door PALMER gevonden, hetwelk eindigt bij kaap Possession, waar het

« PrécédentContinuer »