Goede wijn behoeft geen krans. DE NAVORSCHER, EEN MIDDEL TOT GEDACHTENWISSELING EN LETTERKUNDIG VERKEER TUSSCHEN ALLEN, DIE IETS WETEN, IETS TE VRAGEN HEBBEN, OF IETS KUNNEN OPLOSSEN. Die 't beter weet mag het zeggen." Het Bestuur aan den Lezer. Goede wijn behoeft geen krans! Een ietwat blufferig opschrift om er het nieuwe jaar meê te beginnen!" › Zoo, vindt ge dat, lezer? En wáármede bluffen wij dan toch? Met eigen werk misschien? Och neen lezer! Wiens arbeid rekenen wij dan geen' krans noodig te hebben? Zou het ook Uw arbeid zijn, lezer? En, wannéér het zoo is, hoe denkt ge dan over de maandspreuk van DE NAVORSCHER: Goede wijn behoeft geen krans?" Aanteekeningen. Amsterdamsch Rederijkers Nieuwjaars-lied voor 1630. Tot in het jaar 1632 bestonden te Amsterdam de Oude Rederijkers Kamer, onder het devies: In liefde bloeiende en de Nederduitsche Academie van S. COSTER, met de zinspreuk: Yver; doch in genoemd jaar werden zij vereenigd onder den naam van Schouwburg en de spreuk: Door ijver in liefde bloeiende. Zoo als bekend is hadden de meeste kamers de gewoonte jaarlijks een Nieuwjaars-lied, door den Factor of een ander lid vervaardigd, voor de leden te doen drukken. Ik bezit zulk een Amsterdamsch gedicht voor het jaar 1630, in plano in 3 kolommen gedrukt. Er blijkt uit dat Costers Academie, waarvan het uitging, zich ook Kamer noemde. Bovenaan staat met groote letters: Yver; met kleinere: Amsteldamsche Kamer. Daaronder het wapen der stad, ter wederzijde: Anno M.D.XXX. Nu volgen drie Nieuwjaars-liederen. Het eerste is geteekend: J. COLEVELD, met de spreuk: Een in 't hart; het tweede met de spreuk : Elck is sondich en het derde met die: Zijt op u hoede. Onderaan worden nog deze vier regels gevonden: ,,'t Weselken met sijn fraye staert Was van de Spaingiaerden vervaert, En sprongh op den Orangien Boom In den Bosch soo staetse schoon. U. L. Dienaer, NICOLAES BREDAN". Het is » Ghedruckt by PIETER JANSEN SLYP". D. III. Het derde Lied tot eene proeve: » Jaer-Liedt op 't Jaer van 1630". Soo langh ick u was lief, en aenghenaem genoech. 1. Barst uyt met bly geschal, en schatert door de lucht O mensch! die door den val, gheraeckt waert op de vlucht; Ghesoncken en ghedaelt, in stricken van de Doodt, Omcingelt en bepaelt, in d'alderswaerste noodt. 2. De Schaer der Eng'len roemt, en roept volmondich uyt Het Lof van die daer komt, welck brengt een groote buyt : De Harders niet alleen, maer wat de crits der aerdt Omvangen heeft met reen, beslooten en bewaert. 3. Den Duyvel is gedood, gemorselt gantsch tot stof, U sonden bloedich root, die zijn gewasschen of: De Soone Gods komt neer, gestooten door de lucht, Werpt Belial om veer', en jaeght hem op de vlucht. 4. Gaet vrygevochten mensch, spoet u in Davids stadt, Aenschout u heyl en wensch, en offert uwe schat Aen die, die in een stal, by Beesten is gheleyt, Looft daer den grooten All', den Heer der salicheyt. 5. De vreede die is u, en hangt gheen twist meer aen, O werelt ghy zijt nuw', het out is afgedaen: Ghy zijt zoo wit als sneeu, danckt hem, die u dit gaf, Leght met dees gulden Eeuw', u oude sonden af. 6,0 Soone van de mensch, verwin-heer van de hel, Gheeft dat men (allesins) u daden groot vertel; Dat men met 't oude Jaer, de oude sonden schuw', En maect ons allegaer met 't nieuwe weder nieuw'. Zijt op u hoede." J. J. NIEUWENHUIJZEN. Oudheden op gemeentehuizen bewaard; Portretten van Jacoba van Beyeren en Frank van Borselen te St. Maartensdijk in Tholen. Bijna elk dorp houdt in het gemeentehuis, soms ook in de kerk, eenige oudheden of zeldzaamheden bewaard, die echter gewoonlijk op den eenen of anderen afgelegen' zolder te vinden zijn, wanneer althans het hoofd van het bestuur niet eenige belangstelling in die zaken toont, of die merkwaardigheden soms kunnen strekken tot versiering der kale witte muren van de raadkamer, alwaar men dan ook gemeenlijk het besluit van 1816 hangen ziet, 1 waarbij de Hooge Raad van Adel het wapen bevestigt door de gemeente gevoerd, voor welk stuk, het zij in het voorbijgaan aangemerkt, zulk slecht papier en nog slechter inkt is gebezigd, dat de meesten, die ik aantrof, reeds half vergaan en onleesbaar geworden waren. Zoo vindt men b. v. op het gemeentehuis te St. Maartensdijk (eiland Tholen) eene verzameling portretten der Heeren en Vrouwen van die plaats, welligt afkomstig uit het voor jaren aldaar afgebroken slot, eertijds de woning van den Graaf van Oostervant, daarna het eigendom der Graven van Buren en van dezen aan de Prinsen van Oranje gekomen. Toen ik voor een paar jaren in de gelegenheid was die schilderijen te bezigtigen, welke, voor zooverre ik het beoordeelen kan, over het algemeen weinig kunstwaarde hebben, aanschouwde men er onder anderen de levensgroote afbeeldingen van Koning HENDRIK IV van Frankrijk, Prins WILLEM I, MAURITS, FREDRIK HENDRIK, AMALIA VAN SOLMS, WILLEM III en MARIA van Engeland enz. Doch bovenal werd mijne aandacht door een paar kleinere portretten (ongeveer 4 palmen hoog en 3 palmen breed) getrokken, voorstellende FRANK VAN BORSELEN en JACOBA VAN BEIJEREN; die stukken waren kennelijk van zeer hoogen ouderdom en goed bewaard. Onder het wapen van Beyeren op het portret van JACOBA stond: MIT GANSER LIEBE, en aan den voet: VROUWE JACOBA VAN BEIJEREN GRAVINE VAN HOLLĀT, sterf 1436 (dit laatste, als ik mij nog wel herinneren kan, minder duidelijk). Dat van F.v.B. droeg onder zijn wapen de spreuk : (V)AN ALLEN VRANCK, en van onderen HEER VRANCK VAN BORSELEN GRAVE VAN OOSTERVANT, sterf A. 1470. Beide stukken schijnen, zoo als ik zeide, zeer oud, zooals ook uit de letters van de opschriften blijkt, en daar het welligt gelijkende afbeeldsels dier personen zijn, acht ik dit der vermelding niet onwaardig. Ware het bestuur van St. Maartensdijk in de laatste jaren in handen geweest van min beschaafde personen, dan twijfel ik niet of reeds lang zouden al deze stukken op de eene of andere wijs zijn opgeruimd en verloren ge raakt. Mij is bijna geen dorp bekend waar men niets hoegenaamd aantreft; dikwijls zijn het schilderijen of teekeningen der plaats zelve, of van het kasteel dat daar eertijds stond, o.a. te Dreischor, St. Annaland, Arnemuiden enz. Soms ook van vreemde dieren, daar gevangen of aangespoeld, of zelfs van buitengewoon groote vruchten, daar voor een paar eeuwen gegroeid, meest altijd met bijschriften, soms in dichtmaat, voorzien. Zoo zijn op vele plaatsen, o. a. te Brouwershaven en ik meen ook te Oud-Vossemeer, nog volledige pijnbanken bewaard gebleven; zoo heeft men daar nog de zoogenaamde steenen van de wet, het zwaard, de ijzeren hoeden als schand en strafwerktuigen gebruikt enz. en bijna overal kan men vernemen dat er vroeger nog vrij wat meer oudheden aanwezig waren, doch dat die langzamerhand zijn weggedaan en te zoek geraakt. Ik vestig de aandacht der Navorschers op deze bijzonderheden, omdat ik niet twijfel of er werden nog op de zolders van andere gemeentehuizen, vooral in de meer afgelegen provinciën, merkwaardige zaken behouden ik doe het, opdat elk, die er in de gelegenheid toe is, eens onderzoeke; waardoor misschien belangrijke voorwerpen voor het vuur of de oud-roestwinkel zullen worden gespaard en alzoo, op het een of ander museum, den minnaren der oudheid bij hunne studiën van nut worden. p2-9. Begraafplaats van Jan Alman te Vlissingen. Toen ik onlangs te Vlissingen was, trok het volgende opschrift op eene grafzerk, staande tegen den muur aan de linkerzijde van het kleine orgel in de groote of St. Jacobskerk aldaar, mijne aandacht: ik vond het nergens vermeld, en deel het met eenige opheldering mede: HIER LIGT BEGRAAVEN TE VLISSINGEN TER AAN Bij de afwerping van het Spaansche juk te Vlissingen; op den 6den April 1572, kwam JAN-ALMAN, een aanzienlijk en algemeen geacht burger, uit te kerk; een Spaansch fourier gaf hem eenen slag; ALMAN, zich daardoor diep gegriefd voelende, liep naar huis om ziju. Tapier, en weldra werd de mare, dat ALMAN zich ging wapenen, verwisseld met de kreet: Alleman ga zich wapenen, en de opgewondene menigte vloog uiteen, om ALMAN'S voorbeeld te volgen (Zie Dr. E. B. swaluë, de daden der Zeeuwen enz. bl. 17. CORVINWIERSBITZKY, De Tachtigjarige Oorlog, Dl. I, bl.604). 's GRAVEZANDE, Tweede Eeuw-gedachtenis der Middelburgsche Vrijheid, deelt bl. 166 dezelfde bijzonderheid mede, en voegt er, bl. 491 van dat zelfde werk, Aanteekening XL, nog eenige berigten over den naam en 't geslacht ALMAN bij. LEGENDO ET SCRIBENDO. Vragen. I. Vers op het Vignet boven de Amsterdamsche Courant van 1800. Eenige jaren geleden kocht ik op eene auctie een paket met geschreven stukken, waaronder ook het versje, dat hier volgt: Op het NIEUWE VIGNET boven DE AMSTERDAMSCHE COURANT, bij den aanvang des jaars 1800. De Koopvaardij ons heeft verlaten; Wel man! 't gaat all' langs scheve wegen; Men zou gaarne weten of dit spotversje vroeger gedrukt en wie er de maker van is? Het besproken vignet is welligt nog ter Amsterdamsche Courantdrukkerij aanwezig. A. D. S. II. — Weêrwijsheid. Het zoude wel de pijne waard zijn de weêrvoorspellingen bijeen te zamelen, die in den mond onzes volks leven. Ziet hier een proefje : Een maandagsche maan is een wilde maan. Immers die groote weêrkenners, de boeren, verzc keren dat, wanneer de nieuwe maan op een' Maandag invalt, er altijd winderig en wild weêr uit geboren wordt. Zoo heeten zij de wolken die, bij N. O. wind, in het Z. W. opkomen, zeer eigenaardig:,, kost voor den N. O. wind". Ook hebben zij eene weêrpoëzy; om iets te noemen : De vierde zet het weêr." Een' regel, die bijna hetzelfde vermeldt als het laatste rijmpje, vindt gij in de Georgica, maar ik weet op het oogenblik niet wáár. Die het weet zegge het. WEERHOOFD. III. Maandelijksche Berichten uit de andere waerelt; of de spreekende dooden, bestaande in Redeneeringen,tusschen allerhande verstorvene Potentaten en Personagien van Rang: zoo van den Deegen, Tabbaart, Letteren, als anders. Doormengt met Staatkundige en Historische aanmerkingen, de kern der geheimste zaken en byzonderste voorvallen in de voornaamste Hoven van Europa. Zoo luidt de titel van een werk, dat uit 100 deelen in 8o. bestaat, en vijftig jaren lang onafgebroken werd voortgezet. Elk jaar (van 1721-1771) kwamen er twee deelen van uit, in maandelijksche afleveringen, elke aflevering voorzien van eene plaat, eerst bij NICOLAAS TEN HOORN, Bockverkooper te Amsterdam, en vervolgens bij onderscheidene andere Amsterdamsche Boekhandelaars, zoo als RATELBAND, HOFFMAN, G. DE GROOT en andere. Het werk behelst een groot aantal van anekdoten, op wier kieschheid doorgaans zeer veel valt afte dingen; het heeft voor den geschiedkundigen navorscher, daar er nooit bronnen in worden aangehaald, geene of zeer weinige waarde. Toch wenschte ik wel eens te weten, of de auteur of auteurs van dat werk bekend zijn en of het dikwijls kompleet voorkomt? J. R. EYLERS KOCH (*). IV. Presentexemplaar van Cats' werken door hem aan Barthol. van Rentherchem vereerd. Gedurende eenige jaren ben ik bezitter van een' CATS (uitgave van JAN JACOBSZ. SCHIPPER, Anno 1658), waarin op een der voorste bladen, en wel op de keerzijde van het vers: Siet, Vaders, hier een kleyn geschenck, Dat u (als ick het recht bedenck) Of inder duet, of na den schyn, Misschien mocht vreemt, of seltsaem syn. enz. een handschrift van den Dichter wordt gevonden, van den volgenden inhoud: Venerando et Eximio Viro D. D. BARTHOLOMEO A RENTHERCHEM Verbi Divini in Hagiensi Ecclesiâ Germanorum, Administro Grati animi et benevolentiæ testandæ ergó Librum hunc do, dico, addico. CATS. Datum in Cura-fugio meo ipso die Nativitatis meæ, nimirum 10mo die mensis Novembris, anno 1658vo Quo, Dei Opt. Max: singulari beneficio, unum supra octuaginta annos numero. Die uitgave met dat handschrift, hetwelk alle kenteekenen van echtheid draagt, is mij bezorgd gewor den door den Heer w. VAN BOEKEREN, Boekverkooper te Groningen, die haar op een auctie in Duitschland had gekocht. Ik ben nu zoo vrij twee vragen te doen, waarop ik gaarne een antwoord zou ontvangen. 10. Zijn er hier of daar,in de boekverzamelingen der liefhebbers, nog meer soortgelijke exemplaren (het mijne is zeer net gebonden in bruin lederen band, rijkelijk met goud op den rug) met soortgelijk handschrift? 20. Heeft WITSEN GEYSBEEK gelijk, wanneer hij in zijn Woordenboek der Nederl. Dichters zegt, sub voce CATS, dat de Dichter omtrent twee jaren voor zijn' dood, de Haagsche Predikanten op een' gebonden exemplaar vereerde van zijn toen pas uitgedeftigen maaltijd onthalende,,, ieder hunner een net komen Ouderdom en Buytenleven?" Moet dit niet zijn, dat hij hun al zijne werken, zoo als die in dat jaar (1658) bij SCHIPPER waren uitgekomen, present deed? J. R. EYLERS KOCH. V.-Zinnebeeldige schilderij uit Holland afkomstig.' Welk lezer van de NOTES AND QUERIES kan mij inlichten omtrent een merkwaardig Hollandsch schilderstuk, het eigendom eens vriends en onlangs aan mijne zorg toevertrouwd? Wat de schildering betreft is het niet onverdienstelijk en, daar het eenige historische of zinnebeeldige (zoo niet satirieke) bedoeling schijnt te hebben, komt het mij als vermoedelijk voor dat het in de Nederlanden wel bekend mag zijn. Het vertoont een groot vertrek, in welks linker hoek de beschouwer staat, zoodat hij het volle gezigt heeft op den tegenovergestelden muur en het afgele gene eind van de kamer; de genoemde linker zij wordt door een breed en hoog venster beslagen, waarvan vier afdeelingen in perspectief zigtbaar zijn. De muur aan het eind van de zaal bevat den haard, waarin een helder vuur brandt; de binnenkanten van den schouw zijn met Hollandsche tegels bedekt en boven den schoorsteenmantel is eene schilderij (moetende, naar ik meen, de Christelijke Liefde verbeelden), waarop eene vrouw in witte kleederen, een naakt kind op haar linker arm dragende. Aan haar regter hand staat een ander kind en aan haar linker zie ik er nog twee, die elkaêr omhelzen. Onder deze afbeelding is het volgende opschrift: Waert dat elck docht op En hoe de barmhertighe sijn Ick soude in het hert En niet voor de schouwe staen." Boven dit tafereel bevindt zich, horizontaal over de geheele breedte van de kamer loopende, een vlaggestok, waarom een groote driekleurige vlag is heengewikkeld, rood, wit en blaauw. Aan iedere zijde van de schilderij, hoog op in den muur, is eene nis; die aan de linker bevat een beeld met de regter hand uitgestrekt, waarin cen rol; met de linker houdt het den caduceus van MERCURIUS omklemd. De beeldtenis wordt onderaan als RETORICA beschreven. In de andere nis merkt men een beeld op, eveneens door een opschrift, als BACCHUS aangeduid, een' SILENUS Voorstellende, schrijelings op een ton, en een beker met wijn leeg drinkende. Onder RETORICA is eene glazen kast, waarin, op twee planken, zilveren en gouden bekers, drinkkannen en schotels staan; beneden deze hangt een wit papier met de volgende woorden: Vrage. Bij wie is liefd' int woort En nochtans wort verschonen?" Onder BACCHUS zijn, in eene dergelijke kast, van welke de glazen deur gedeeltelijk open is, drie planken vol met boeken, naar den ouden trant gerangschikt, zoodat hun ruggen binnenwaarts liggen. Daar beneden is cene lijst inhoudende op een witten grond het ,,Antwoort. De liefde is in 't woort Bij meest de Christen klercken Gebreck van 't recht uijt wercken." Aan den regter kant van den haard staat een Jood, in een zwarte kamerjapon met bont gehuld en met een neergeslagen hoed van dezelfde kleur, een lange Goudsche pijp te rooken. Een bruin schildvormig tafeltje hangt van zijn linkerarm en men leest er op: ,, De oudste leer Van godt den heer Ons voorgeschreüen Houd ick in eer En oock geen meer Om na te leüen." Tegenover het vuur zit een blankgetulbande Turk in eene roodachtige kleeding ook een lange aarden pijp te rooken. Aan zijnen voet aanschouwt men een witte kan op den vloer. Zijn regter arm rust op den rug van zijnen stoel, waarop hij overdwars gezeten is en van zijne vuist bungelt een schild, gelijk aan het voorgaande, met het opschrift: ,,d' Alcoran net Van MACHOMET Ons nae-gelaten 't Spijt die sulcx haten." Het geslotene boekdeel draagt op het naar boven gekeerde bord een' titel, van welken mij echter slechts de woorden Ondecking der" leesbaar zijn. Aan de regterzij van de laatst beschrevene figuur zien wij, onder het raam, eene tafel, op welker het meest van den toeschouwer verwijderde gedeelte een boek in folio overeinde staat, terwijl een ander boekvan kleiner formaat er plat boven op ligt, met een opschrift op den kant, dat ik niet kan uitmaken. Regts van die tafel en even hoog als deze vind ik een zeer groote, naar het schijnt van hout vervaardigde, kan, met koperen deksel, handvatsel en hoepels. Meer afgelegen, doch aan den regter kant van den beschouwer, is een groot ondiep koperen vat, waarin twee groote witte pullen met zilveren deksels; daaroverheen bukt een persoon in sergie, waarschijnlijk een knecht, in zijn linker hand een tinnen tuitkan vasthoudende, waaruit hij bezig is water te schenken in het koperen vat; in de andere hand heeft hij een lang, naauw toeloopend wijnglas. Verder dan hij, zit, in het midden van de kamer, een zwarte en witte patrijshond met de achterste poot het regter oor krabbende. Tegen den muur aan de regter zij van de kamer zijn, hoog in de lucht, drie schilderijen met eikenhouten lijsten. Dat, hetwelk het digst naar den haard hangt, is ovaal en stelt de kruisiging voor. Aan den voet van het kruis bevindt zich een witte strook met bijna uitgewischte woorden. De middelste schilderij is ruitvormig en verbeeldt, mijns bedunkens, JOHANNES den Dooper predikende met de regter hand opgeheven en in de linker een wit wimpeltje voerende. Er loopt een witte reep langs de schilderij, woorden bevattende, die ik niet ontcyferen kan. De lijst is zeer uitgewerkt. Bovenaan zit een vrouwelijk wezen — vermoedelijk eene voorstelling der Liefde kind op de linker knie en een aan weerskanten. Zij draagt in de regter hand een vlammend hart. Op de regter en linker lijst beiden is een beeld, en lager ziet men, aan iedere zij, groote witte en blaauwe druiventrossen. Het beeld, naast aan den haard, is eene vrouwelijke gedaante, in zittende houding en met een rood gewaad; haar linker hand torscht een open boek en de andere eenen bol met een kruis in top. Boven haar hoofd is, aan den muur,een wapenschild met roode met een Op de schilderij staat oogenschijnlijk vier. |