van Graaf JOHAN van Nassau, »om gedurende het afwezen van Oranje in alle politieke en krijgszaken te gebieden", eene zending; waaruit het groot vertrouwen blijkt, dat WILLEMI in TAFFIN stelde en waaromtrent belangrijke, en aan de vroegere geschiedschrijvers onbekende bijzonderheden voorkomen in VAN DE SPIEGEL'S Bundel van Onuitgegevene Stukken, I.; bl. 47 (de Instructie van TAFFIN), 69, 98; II.; bl. xxiii. Naar alle waarschijnlijkheid was JACQUES TAFFIN een broeder van QUINTIN TAFFIN, Agent van de Staten bij den Koning van Frankrijk enz.; van JEAN TAFFIN, den Hofprediker van WILLEM I en van den bij Bergen in 1572 gesneuvelden TAFFIN. Men zie:'s GRAVESANDE, De Unie van Utrecht herdacht, bl. 233 en vooral BERG, De Refugie's in de Nederlanden, bl. 337 sq. JEAN TAFFIN de Jonge, omtrent wiens afkomst BERG onzeker is, was de zoon van den bovenvermelden JEAN TAFfin. Zie: DRESSELHUIS, De Waalsche Gemeente in Zeeland, bl. 15. L. Bacchus in de Spreekwoordentaal (II.; bl. 282). Ten einde aan het verzoek van 2. te voldoen, wist ik niet beter dan mijne toevlugt te nemen tot de welvoorziene spreekwoorden verzameling van mijnen vriend P. J. HARREBOMÉE, waarin de volgende, alle het denkbeeld: hij is dronken, in zijne verschillende nuances uitdrukkende, voorkomen. 1. Het is mis met zus; 2. Het scheelt hem in de bovenkamer; 3. Hij doet beentje over; 4. Hij gaat aan 't kikkers vangen; 5. Hij heeft aan de lamp gelikt; 6. Hij heeft de boonen scheep; 7. Hij heeft de bovenkamers aan JAN GLAS verhuurd; 8. Hij heeft de hoogte; 9. Hij heeft de (of: eene) laars aan; 10. Hij heeft den bovenlast; 11. Hij heeft den kraag aan; 12. Hij heeft den Prins gezien; 13. Hij heeft den Prins gesproken; 14. Hij heeft den reep aan; 15. Hij heeft de vracht; 16. Hij heeft een appeltje voor den dorst gebruikt; 17. Hij heeft een' bok; 18. Hij heeft een bram in; 19. Hij heeft een bril; 20. Hij heeft eene sneê door den neus; 21. Hij heeft eene sneê in 't oor; 22. Hij heeft eene streep aan; 23. Hij heeft eene verheuging; 24. Hij heeft eene vlek in 't oog; 25. Hij heeft een' geduchten kluiver in; 26. Hij heeft een glaasje te veel; 27. Hij heeft een graan in; 28. Hij heeft een graantje gepikt; 29. Hij heeft een roest; 30. Hij heeft een schoot in de vermogens; 31. Hij heeft een slag van 't enterveulen gehad; 32. Hij heeft een snor op; 33. Hij heeft een storm in de muts; 34. Hij heeft een stuk in; 35. Hij heeft een stuk in zijn' kraag; 36. Hij heeft een scheet in den neus; 37. Hij heeft een taaije gepakt; 38. Hij heeft een tikje aan; 39. Hij heeft een vest aan; 40. Hij heeft eksteroogen in de keel; 41. Hij heeft er een aan als een Zwitser; 42. | Hij heeft genoeg; 43. Hij heeft gestoomd; 44. Hij heeft hem beet; 45. Hij heeft hem geladen; 46. Hij heeft hem gelust; 47. Hij heeft hem gesproken; 48. Hij heeft hem in den mantel; 49. Hij heeft hem koud gebruikt; 50. Hij heeft hem ook weer gezien; 51. Hij heeft hem wel aangetast; 52. Hij heeft het glas te hoog geligt; 53. Hij heeft het in de haren; 54. Hij heeft het niet van hooren zeggen; 55. Hij heeft het vaatje vol; 56. Hij heeft pijn in het haar; 57. Hij heeft Schiedam beet; 58. Hij heeft te diep in het glaasje (of: de kan) gekeken; 59. Hij heeft te dikwijls aan den zandlooper gestooten; 60. Hij heeft te veel stopgaren gebruikt; 61. Hij heeft wat laat geschreven; 62. Hij heeft wat op; 63. Hij heeft zijn broer gesproken; 64. Hij is aan de flep; 65. Hij is aan den draai geweest; 66. Hij is aangeladen; 67. Hij is begoten; 68. Hij is bestoven; 69. Hij is crimineel; 70. Hij is door de zorg; 71. Hij is dronkener dan een wijnsop; 72. Hij is gepoeijerd; 73. Hij is gezegend; 74. Hij is half zeven; 75. Hij is in den wind geweest; 76. Hij is ingerekend; 77. Hij is in 't vuur verguld; 78. Hij is nobis; 79. Hij is over den drank; 80. Hij is over zijn bier; 81. Hij is over zijn theewater; 82. Hij is stom als de mast; 83. Hij is van binnen nat; 84. Hij is van de natte gemeente; 85. Hij is zat; 86. Hij is zoo dronken als een stoel; 87. Hij is zoo dronken als een kartouw; 88. Hij is zoo stijf als een bok; 89. Hij kan het er meê doen; 90. Hij kijkt naar de sterren; 91. Hij krijgt de gave der beleutering; 92. Hij laat zijn zwaard vallen; 93. Hij laveert; 94. Hij loopt met den lijmpot; 95. Hij loopt met een nat zeil; 96. Hij loopt met het half ankertje op den rug; 97. Hij maakt van zijn neus een anker; 98. Hij slaat eene dubbele schaats; 99. Hij vecht tegen Schiedam ; 100. Hij wordt zandruiter; 101. Hij zeilt; 102. Zij karamboleren; 103. Zijne tong slaat dubbeld. Bovendien laten wij hier nog eenige andere spreekwoorden, aan de jenever ontleend, volgen; 1. Als de weiman is koud en nat, En de dronkaard vol en zat: Heeft de weiman nog een' beet, Daar de dronkaard niet van weet; 2. BACCHUS zij gedankt, zeî LIJSJE, mijn man consumeert geen sterken drank meer, hij drinkt anders niet dan zuivere jenever; 3. Daar verdrinken er meer in jeneverglazen, dan in de zee; 4. De jenever streelt long en lever; 5. De kreuken dienen uit de blaas gedronken; 6. Die des morgens gaat bij zulk een apotheker, Is des avonds dronken: dat is zeker; 7. Die een hoofd van een pintje heeft, moet geen kan willen drinken; 8. De jenever smaakt naar het vat, zeî dorstige JOOR, en hij dronk scharrebier; 9. Dronkenschap is een drekgoot van alle kwalen; 10. Het jeneverpad is de kortste weg naar het kerkhof; 11. Het is een broeder van de natte gemeente; 12. Het is een dronken lap (of: Fin); 13. Het is een granenpikker; 14. Het is een kartouw; 15.Het is een nathals; 16.Het vischje wil zwemmen; 17. Hij drinkt sterke thee; 18. Hij heeft een brandewijns- of jeneverneus; 19. Hij lust wel peperneuten; 20. Hij mag zijn wijntje wel droog; 21. Hij werkt voor de consumptie; 22. Jenever, goed voor alles; 23. Ik plagt voor dezen mijn glaasje wel uit te drinken, zei JAN DROOGKEEL, maar nu laat ik er niet met al in; 24. Men kan hem de jenever wel uit zijn gezigt tappen; 25. Men vindt meer oude dronkaards, dan oude dokters; 26. NOACH's gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog; 27. Schipper! houd je roer regt; 28. Sedert het opgekomen is eenen roes te drinken, ziet men zoo veel zatte beesten niet meer; 29. Van dronkenschap zijn er meer bedorven, Dan menschen onder 't zwaard gestorven; 30. Wat de nuchteren denkt, dat spreekt de dronkaard; 31. Water! water! mijn hart brandt, zeî dorstige GRIET, en zij had een pintje jenever in ééne teug uitgezopen. A. J. VAN DER AA. Bacchus in de Spreekwoordentaal. ger zal eenige spreekwoorden vinden bij TUINMAN, Nederd. Spreekw., Dl. I, onder de rubriek X, Spreekw. van de Kelder.— Wij merken hierbij op dat men in plaats van over zijn bier, ook zegt: over zijn thee. In plaats van hij is teut, hoort men ook: hij is teuten. J. H. VAN DALE. [Behalve de reeds ontvangene teekenen wij nog de volgende spreekwijzen op, die ons gedeeltelijk van C. W. BRUINVIS, Mr. L. K., THEODORIK en x + ij zijn toegekomen: De visch moet zwemmen (bij maaltijden); Drinken of de kamer uit; Een Doctor SNELLETJE (d.i.een glas wijn vóór den eten) gebruiken; Een glas door den kraag slaan, dood slaan; Een zeeman wordt wel eens nat; Hij handelt in natte waren; Hij heeft een bonk in; Hij heeft een knip weg; Hij heeft een nat zeil; Hij heeft een roes weg; Hij heeft het hooi binnen; Hij heeft in een plas gestaan; Hij heeft natte voeten; Hij heeft zijn buikje dik; Hij houdt van wijntje en Trijntje; Hij is aan de flesch; Hij is aan den drank; Hij is aangeschoten; Hij is beschonken; Hij is bezopen; Hij is bezorgd; Hij is blaauw ; Hij is boven zijn theekamer; Hij is dronken; Hij is knips; Hij is mooi sikker; Hij is over de huizen; Hij is teut; Hij is tweemaal half vol; Hij is vet; Hij is vierde commies; Hij is vol; Hij is zoo dronken als een beest; Hij is zoo dronken als een snip; Hij is zoo dronken als een tempelier; Hij kan niet zien van al de franschen; Hij kan zijn roer niet regt houden; Hij ligt onder tafel; Hij soest; Hij speelt beentje over; Hij weet van TEEUWES noch MEEUWES; Hij ziet er twee voor een; Hij zuipt dat het sta zegt; Spatterig zijn; een spat aan hebben; Namen en kwaliteiten van liefhebbers. Een dronke-lap. Een nathals. Een broeder van de natte gemeente. Hij heeft een volle-Zijne tong slaat cadul. maansgezigt. Men kan de jenever uit zijn neus tappen. Hij heeft een wijnbuik. Liefhebbers in functie. Onder den wijnstok zitten. Een graantje pikken. Een wippertje nemen. Een afzakkertje gebruiken. Alles door het keelgat jagen. Zuipen als een tempelier. Een dronkemans gebed doen (geld natellen). Graden van dronkenschap. Te diep in het glaasje zien. Over zijn bier, zijne thee zijn. Behoorlijk op de hoogte zijn. Een goede sneê aan hebben. Een stuk in zijn kraag, in zijn laars hebben. Mooi vet, in de olie zijn. Stomdronken zijn. Geen brood kunnen zeggen. Voor een mirakel liggen. Een lijk zijn. Moraal, enz. Als de wijn is in den man, Is de wijsheid in de kan. Die 't onderste uit de kan wil hebben krijgt het lid op de neus. Het grondsop is voor de goddeloozen. Gij zult het pootje krijgen. Men moet geen water onder zijn wijn mengen. Zoo de waard is vertrouwt hij zijne gasten. Wat men dronken doet moet men nuchteren betalen. De waarheid is in den wijn.Kinderen en dronken menschen spreken de waarheid. Het komt teregt, beter als verzopen dubbeltjes, of men moet de dochter van den kastelein trouwen. Als hij sterft slaat de drank af. Schipper houd je roer regt (raad aan iemand die naar huis laveert). C. W. BRUINVIS. Bacchus in de Spreekwoordentaal. De vra Ook heeft Mr. L. K. nog opgemerkt, dat „,in den nieuwen Blijgeestigen Almanak van 1838 (uitg. Am sterdam, bij Gebr. DIEDERICHS) op bl. 68 en 69 een proefje van eenige kunsttermen, bij de beoefening der drinkkunst [?] voorkomende, gevonden wordt". Bij de opsomming van bewerkte spreekwoorden door 2. in zijne vraag gedaan, kan Mr. L. K. nog een werkje van N.VAN DER HULST Voegen, betiteld: Luim en Ernst, of Verklaring van eenige Vaderlandsche Spreekwoorden, welke van Eijeren ontleend zijn, 2 stukjes, Rotterdam, 1823".] Vraagteckens. 264.Gagelland. In Gelderland, op de Veluwe, werden vóór honderd en meer jaren vele woeste gronden gevonden, die in onderscheiding van andere heet- of heidevelden, gagelland of gagelvelden genoemd werden. In de oude markenboeken en in andere stukken, die over de oude maalschappen handelen, komt die naam dikwijls voor. Vanwaar die naam, waarin waren de gagelvelden van de andere heidevelden onderscheiden, en zijn er nu nog gronden op de Veluwe onder dien naam bekend? ...S. ...f. 265.Scherpregters. In de Arnh. Oudheden van VAN HASSELT, II.; bl. 216, 217, vind ik dat, in 't jaar 1425, de scherpregter van Arnhem in een geborduurden tabbaard ging en voorts, dat hij later aan het avondmaal in de kerk, bij de mannen aan de laatste tafel plagt te zitten, hetgeen bij de hervormde gemeente 270.-J. Mandvillon. Wie kan mij inlichtingen geven omtrent J. MANDVILLON, die in 1786 te Amsterdam heeft gewoond en redacteur schijnt geweest te zijn van een Spectator? C. & A. 271.-Lanterniers. In: »De Spieghel der Caluinisten", Thanwerpe by EMANUEL PHILIPS TRONESIUS, 1566, zegt de schrijver (zekere A. DE VAL): "Sy (de Waldoisen of Waldensen) maecten gheen werck van de Kerchouen en ghewyde plaetsen tot de Sepulturen der Kerstene (ghelyck nu ter tyt noch doen ons Lanterniers) seggende", enz. Dese leeringhe (der Waldensen nl.) volghen nu daghelyx die Lanterniers, die hun doen begrauen by nachte al swyghende met een lanterne sonder andere ceremonien" bl. 9 verso en 10. Wat en wie waren deze Lanterniers? G. P. ROOS. 272. Geslachtswapen van Rubbens. Men zal mij verpligten door eene juiste beschrijving, zoo mogelijk in het hollandsch, van het wapen van het geslacht RUBBENS, waaruit de wijdberoemde schilder gesproten is. Het wapen moet doorsneden (coupé) zijn, en het bovengedeelte prijken met een' posthoren in het midden, en eene roos in den regter- en linkerbovenhoek. Het benedendeel prijkt, zoo ik wél heb opgemerkt, met eene lelie. De kleuren van het schild zijn mij echter gansch onbekend. Ik twijfel echter niet of mijne vraag zal een spoedig antwoord erlangen. J. H. VAN DALE. 273.Tongbesnijding van Honden. Bij gelegenheid over dolle honden sprekende, voerde een oud Hannekemaaijer aan, dat men bij hem te lande gewoon was de honden in hunne jeugd den raasader, een ader onder den tong, af te snijden. Dit was wel geen voorbehoedmiddel tegen de dolheid, maar had ten gevolge, dat de beesten, dol geworden zijnde, bleven liggen sterven, en niet als razende gingen rondloopen. - Is iemand hiervan ook iets meer bekend, en indien het blijkt, dat zoodanige maatregel proefhoudend is, ware het dan niet wenschelijk, het Gouvernement hierop opmerkzaam te maken, ten einde zóó doende verordeningen uit te lokken, welke der maatschappij vrijwaarden tegen groot gevaar en onheil? A. t. P. 275.-Shakspeare's "Hamlet" gegrond op eene Mythe. Met verwondering las ik in de Homerische Forschungen von K.W.OSTERWALD, (Halle, 1853) bl. 146: »Die Kenner des nordischen Alterthums wissen übrigens, das der Stoffder geistigsten Tragödie SHAKESPEARE'S: Hamlet, nichts sei als ein einfacher Naturmythus, dessen historisierte Fassung in der Geschichte des AMLETHUS bei SAXO GRAMMATICUS Vorliegt". Vrij belezen in al 't geen SHAKSPEARE en vooral wat den Hamlet betreft, verklaar ik nergens iets te hebben gevonden van 't geen OSTERWALD als bekend opgeeft. Met groote belangstelling verzoek ik inlichting van Navorschers die er meer van weten. J. M. 276. Geloofsartikel der Ukewallisten. In het Allgem. Kirchen-Lexikon van Dr. J. ASCHBACH, (Maintz, 1850) IV.; bl. 205, wordt als een geloofsartikel der Ukewallisten (eene onderafdeeling der Mennonieten) aangevoerd, en wel met bedreiging der straf op de zonde tegen den H. Geest bedreigd, dat JUDAS, de Apostel, die den Heer verried, en ook de Hoogepriesters die hem veroordeelden, als voltrekkers van Gods raadsbesluiten, zalig zijn geworden. Zou van ASCHBACH's onderstelling een woord waar zijn? J. M. 277.- De Staartster van 1556. Het Handelsblad heeft onlangs den weldra te verwachten terugkeer van de staartster van 1556 aangekondigd. l'Écho Universel, No. 613, zeide zelfs dat deze ster Keizer KAREL V in 1556 had doen aftreden. De ster verscheen echter eerst in 1553 en Keizer KAREL V trad af in 1555. Zie VAN LOON, Nederl. Historipenningen, Dl.I, bl.24, die ook melding maakt van eene staartster in 1539 verschenen. Men vraagt, wat is er voor zekerheid in deze zaak? J. D. L. 278. Deensche verhandeling over oude Nederlandsche munten. Volgens eene gedane mededeeling zoude in een der in de laatste jaren uitgekomen werken van het Koninklijk Noordsch Oudheidkundig Genootschap te Kopenhagen (in de Mémoires ofhet Antiqvarisk Tidsskrift?) een stuk voorkomen betrekkelijk overoude Nederlandsche of Vriesche munten. Aanteekeningen. 289 Henry Cherif, Prins van Marocco. In de Resolutien der Staten-Generaal komt over HENRY CHERIF, Prins van Marocco,het volgende voor: "Is gelesen sekere attestatie van de Ministers ende Ouderlingen tot Leyden, gedaen den 6. deses, inhoudende, dat HENRY CHERIFF, Prince van Marocques, oudt omtrent 39 jaren, hier voor tyden gedaen hebbende professie van de Mahometaensche wet, hem hadde laten dopen, ende aengenomen de Gereformeerde Christel. religie, daervan dat hy openbare bekentnisse hadde gedaen, ende daerna geleth wesende opde requeste van den voorsz. H. CHERIFF, die hem presenteert te begeven in den dienst van 't landt te peerde, versoekende daertoe eenige assistentie, is geresolveert ende geconsenteert, aengesien de qualiteyt des suppl' ende dat 't gene voorsz. is, selden geschiet, dat men denselven in de borsse sal geven 50 gl. ende voorts senden aen den heere Grave HENR. van Nassau, met brieven van recommandacien, dat hy hem onder Syn Comp. ruyteren wil ontfangen ende trackteren tot laste van 't landt, met 50 gl. ter maendt, doen wapenen ende monteren met 2 peerden, een voor hem ende een voor een bidet, ter somme van 100 daelders etc. 20 Oct. 1603". Eene schoone uit Sluis werd zijne gade, want, in de Leydsche IIuwelijks-Proclamatien leest men: »30 April 1604. HENRICUS CHARIF, Prince des Marocques, jongesel, vergeselschapt met HENRIC CORNELIS van der BOUCHORST, Zyn bekende, met TRYNTGEN BARTELMEESDR., jd. van Sluys in Vlaenderen, vergeselschapt met GRIETJE CLAES en SARA PASSCHIERS, beyde haer bekende". Hij zal wel dezelfde Prins van Marocco zijn, die in 1602 van wege de stad Utrecht 3 £ tot reisgeld ontving. [Maar deze was MULLE BAMET geheeten. Zie DE NAV. III.; bl. 189]. Nadere bijzonderheden omtrent den bekeerden Vorst zijn mij niet voorgekomen. Welligt kan de een of ander mij berigten of hij nakomelingen heeft achtergelaten. Schep maar op, daar is meer in den pot. om tot beter verstant des oorsaeks van de tegenwoordige bedroefde toestandt des tyds te komen: Amst. 1672, 4°., bl. 13, 14. "Men kan niet anders oordeelen, als dat de goedheydt Gods tot weelden en dertelheydt getrocken is, en wy zyn door de vrye en voorspoedige tydt hoe langer hoe verder in de wereldt vervloeyt. O wat verscheelt deze onze eeuw al van die van onze voorouders, als wy eens 50 a 60 Jaer te rugge willen sien, doen myn Bestevaer en syn Comsosy op de Marckt quamen, die hadde getaende linne Broecken en dergelycke korte pytjes aen, en hadden Crediet en geloof genoegh; haer tafelkens waren gedist met de gemeene Boere kost, hadden houte of slechte aerde schottels of vaten tot haer gebruyck, een potje met weykerremelck of kleynbier was haer dranck, maer besiet onse koopluyden hier eens by: En sie hoe glimmen sy van Syde, Barat of andere vreemde stoffen, hoe hangen de pyen (en manier van Mantels, die men misschien noch niet durft dragen) om 't lyf te slingeren? gansch onbequaem tot eenige arbeydt, daer d'oude tot arbeydt en koopmanschap te gelyck bequam waren, maer 't behoeft misschien by sommige alsoo om haer Crediet en aensien te vergrooten, om haer personagie van spilleeren noch wat te speelen. Niet minder onderscheyt siet men ook in de tafels soo ten opsicht der leckre kosttelicke spysen als ook den dranck, en des gereetschaps; 't schynt nu een slecht koopman te zyn die niet verscheyde Biere; wat segh ick Bieren, die geen wyn na en hout; en 't is niet genoegh dat men de spys en dranck niet nuttight uyt gemeene schottels en vaten, maer 't moet aensien hebben; de glasen en Roemers, de schottels en Backen moeten wat in 't oogh loopen, sy moeten fyn en kostelyck zyn, en dit is noch dickwyls niet genoegh, daer moet Silver op tafel komen; en in plaets dat de Oude suynigh, en neerstigh tot de kostwinningh waren soo wordt 'er nu een ongelooffelick geld en tydt verquist en arbeydt verhindert, met die Walghachtige Toeback roockery. Voorwaer dese eeuw is door de welvarentheydt en voorspoedt seer verre van de Oude eenvoudigheydt en matigheydt verbastert. De Vriese kent men noch eenighsins aen haer blaeuwe ruyge hoeden, aen haer korte Haer en kraegkens, en aen haer gnappe Rockskens; Maer waer aen sal men een Hollander bekennen? die de wispelturigheydt van 't Fransche hof soo gaeu navolght dat men naeu een Hoet of kleet kan afdraghen of hy verandert al weer van moode: nu moet het een hooge en breede dan een hooge en smalle Hoet zyn, dan een soo kleyn en licht dat men hem naeu kan voelen, terstond is weer de bol te laeg, of de rand te smal, daer moet weer een ander zyn; nu moet het Hayr langh gekemt en gescheelt syn; terstond weer de 37 |