Recensiën der Evangelische Gezangen (II.; bl. 87). In der tijd zijn verschenen: Vrijmoedige Aanmerkingen op de Euangelische Gezangen... door een Gezelschap Kerk- en Lettervrienden, zonder melding van plaats en drukker. Voorts: Dichtkundige Aanmerkingen op de Euangelische Gezangen, Te Amst. bij de Wed. J. DÓLL, 1806. Beide werkjes zijn beoordeeld in de Bibliotheek van Theologische Letterkunde, D. V, St. 1, bl. 109 en 111. In datzelfde deel vindt men op bl. 441 eene recensie der Evang. Gezangen, terwijl in Dl. VI, (St. 1, bl. 298) een werkje vermeld wordt, te Sneek bij C.VAN GORCUM uitgegeven, met het opschrift: Iets over de Euangelische Gezangen, enz. in zamenspraken; en (St. 2, bl. 693) de recensie te lezen staat van een boekske zonder naam van drukker in het licht gekomen en betiteld: Beoordeeling van alle de Euangelische Gezangen, naar de leer des Bijbels en der Hervormde Godsdienst, door een Zang- en Dichtlievend Genootschap. In 1807 heeft men uitgegeven: Alle de Euangelische Gezangen by de Hervormde Kerk nagezien en beoordeeld, te Amst. bij BRAVE, In latere dagen (1834) is door MARIA HOOGENDORP in 't licht gezonden: De Evangelische Gezangen, getoetst aan den Bijbel en de Formulieren van éénigheid der Hervormde Kerk. (Leyden bij c. c. VAN DER HOEK). H. M. Recensien der Evangelische Gezangen. In 1806 verscheen te Amsterdam bij de Wed. J. DÓLL het werkje genaamd: Dichtkundige Aanmerkingen op de Evangelische Gezangen, om, nevens het Boek der Psalmen, by den openbaren Godsdienst, in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden." Het behelst voornamelijk eene vergelijking van sommige uit het Hoogduitsch overgebragte Gezangen, met de vertaling daarvan in het toen gebezigde Luthersche Gezangboek. enz. D De schrijver maakt ook gewag van eene vrij uitvoerige recensie van: Het Boek der Psalmen, nevens Christelyke Gezangen ten gebruike der Gemeente, toegedaan de Augsburgsche Geloofsbelijdenis, op nieuw in Dichtmaat gebragt," te vinden in de Algemeene Bibliotheek, Amst. 1782, Deel III, bl. 243. J. J. NIEUWENHUIJZEN. [Gelijk V. D. N. opgeeft, was men die belangrijke Aunmerkingen verschuldigd aan den kundigen JOHANNES LUBLINK den Jongen, die daarin ook nuttige stof geleverd had voor J. C. SCHULTZ JACOBI'S Geschiedenis van het Godsdienstig Gezang bij de Lutherschen in de Nederlanden (zie de Bijdrage tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk in de Nederl., 4de St., Utr. 1843), in welke Verhandeling niet uitsluitend de Luthersche Gezangen, maar tevens die der overige Protestanten, en dus ook de Evangelische Gezangen der Hervormden, beoordeeld worden: iets dat V. D. N. te regt allernatuurlijkst noemt, dewijl uit gezegden bundel niet minder dan 44 liederen in het Luthersche Gezaugboek waren overgenomen. E. A. P. verwees ons naar de recensie (ook door H. M. genoemd) in het 5de deel der Bibliotheek van Theologische Letterkunde, bl. 441-457. Door H. M. C. v. O. werd onze aandacht gevestigd, vooréérst op de critiek van den Gezangenbundel in den Recensent ook der Recensenten (Dl. II, 1807, bl. 145), en vervolgens op de Beoordeeling met Verbeteringen van een Zang- en Dichtlievend. Genootschap, welke H. M. op hare beurt beoordeeld gevonden had in het 6de deel der Bibliotheek, (St. 2, bl. 693) en waarvan wij nu vernemen, dat zij ten jare harer verschijning (1808) buitendien onderzocht is geworden door E. E. in de Vaderl.Letteroeffen. No. 16, Mengelwerk, bl.670: eene beschouwing, naar 't schijnt, ongunstig voor haar uitgevallen, aangezien H. M. C. v. O. te kennen geeft daaruit op verre na geen hoogen dunk van haar ontcenseerde recensie is ons dezer dagen zelve onverleend te hebben. Hoe 't zij die zoo ijverig gerewachts onder de oogen gekomen, en ware 't niet dat DE NAVORSCHER zich geenerlei roeping gevoelt hetzij als recensent in 't algemeen, hetzij als recensent der recensenten in het bijzonder, ligt had het kunnen gebeuren dat wij ons opvolgers betoonen gingen van den man in de Bibliotheek en van E. E. in de Vaderl. Letteroeffeningen, om nog na vijf en twintig jaren tijds het Zang- en Dichtlievend Genootschap tot rekening te sommeeren Wij danken de inzage van het boekje aan de welmeenende heuschheid des Hn. G. J. HENTZE V. D. HOUT alhier. Hij stelde ons daardoor in de gelegenheid tot eene juiste en volledige mededeeling van den titel, aldus luidende : Beoordeeling met Verbeteringen van alle de Evangelische Gezangen naar de Lere des Bijbels en den Hervormden Godsdienst; door een Zang- en Dichtlievend Genootschap. Opgedradienst. De prijs is f1-5. Gedrukt voor rekening van het Genootschap. 80, 152 blz.] gen aan alle de Leeraren van den Hervormden Gods D Recensien der Evangelische Gezangen. Men heeft er eene in de Algem. Vaderl. Letteroefeningen, 1806, bl. 647 e. v. » Eene scherpe beoordeeling te geven," zegt de steller van dat stuk, » zou strekken om der Gemeente de > stichting te ontnemen, welke zij daarvan › verwacht." Als dichtverzameling kent hij den bundel geene groote waarde toe, waarvoor drie oorzaken door hem worden opgegeven: 1. Men heeft," zoo vat hij de woorden in de Voorrede op, de taal aan de kiesch» heid der dichtkunde, en deze aan de zuiver» heid van leer en gevoelens moeten opoffe> ren." In de tweede plaats gelooft hij, dat >> het leveren van gezangen door leden der Commissie, noodwendig wederkeerige inschikkelijkheden heeft veroorzaakt," en ten derde, dat men er over 't algemeen een Hoog» duitschen geest in ademt, die den Neder» landschen lezer geweldig tegen de borst » stoot." D D D Naar zijn oordeel staat die verzameling vrij wat graden minder dan DATHENUS' Psalm» berijming voor zijnen tijd was, en het oog slaande op de voor 33 jaren ingevoerde, >> hoezeer ook niet volmaakt, kan hij niet voorbij het verval der tijden met innig gevoel te beklagen." >> Een troost mogen wij er D » voor de aanklevers van het naauwgezette » Hervormde Kerkgenootschap bijvoegen, >> deze namelijk: dat de Verzamelaars zich » aan de regtzinnigheid hunner kerkleer ge» trouw betoond hebben." - (Is het niet opmerkelijk, dat in den tegenwoordigen tijd vele meer of min openlijk Afgescheidenen geene Evangelische Gezangen willen mede zingen, als niet regtzinnig genoeg? Trouwens, in 1773 ontbrak het niet aan ijveraars tegen de nieuwe berijming. » Ze willen ze gezongen > hebben om dat ze die zelve gemaakt hebben, › maar ik zal de echte Pessallemen van DAVID › zelf blijven zingen," zeide destijds een man uit den geringeren stand tegen zijn buurman.)Zeer ongunstig laat de beoordeelaar zich uit over het 7 de Gezang; veel beter bevalt hem het 171ste, welke beide hij als zeer van elkaâr verschillende voorbeelden aanhaalt. In een ander Tijdschrift (De Recensent der Recensenten?) las ik destijds mede eene beoordeeling, waarin het 32ste Gezang scherp werd doorgehaald. L. J. Ds. Jacobus Vasseur (II.; bl. 87). Deze was Gereformeerd Predikant te Amsterdam, beroepen van Zwammerdam, bevestigd den 19den April 1682. Hij overleed den 11den Januarij 1686. Zie Naamlijst der Geref. Predikanten te Amsterdam, Amst. bij A. B. SAAKES, 1840. Behalve in 4°., bestaat zijn portret ook bij een stel in 8°. C. W. BRUINVIS. Ds. Jacobus Vasseur. Deze was Predikant, eerst te Reewijk bij Gouda in 1669, daarna te Zwammerdam ten jare 1674, en eindelijk teamsterdam Ao.1682, alwaar hij ook gestorven is den 11den Januarij 1686, volgens opgave in het Vernieuwt Kerkelyk Alphabeth door M. VEERIS, agtervolgt door F. DE PAAUW, Enkhuizen 1750. Men zie ook de Naamlijst der Nederduitsche Gereformeerde Predikanten te Amsterdam, in hare verschillende uitgaven. Het portret in kwestie, door GOLE vervaardigd, zal men wel voor het zijne moeten houden. Overigens is van hem weinig bekend, ook niet dat hij eenig schrift heeft uitgegeven. Zie wijders den Catalogus van Portretten van Nederlanders, door F. MULLER, Amst. 1852, No. 5571. V. D. N. [LEGENDO ET SCRIBENDO's opgaaf is hiermede gelijkluidend. Slechts dat hij den Proponent VASSEUR al in 1666 de Predikantsplaats te Reewijk betrekken laat. De bron, waaruit hij geput heeft, is H. CROESE Gz's Kerkelijk Register der Predikanten te Amsterdam, bl. 117.] Ds. Jacobus Vasseur; Adriaan, Anne Françoise Vasseur. Hij was Predikant te Amsterdam, waar hij den 17den Nov. 1683 eene oratie hield, bij de plegtige inwijding van het Diaconie-Oude-Vrouwenhuis, tot welks opbouw gestrekt had de rijke nalatenschap van den op 12 October 1680 overleden BARENT HELLEMANS. Zie DANIEL WILLINK's Amstellandsche Arkadia enz. Amst. A. VAN HUYSTEEN, 1737, bl. 52. Over ADRIAAN VASSEUR, een Brabander, Secretaris van den Heer RUSSEL, Engelsch Overste te Vlissingen, leze men BRANDT, Hist. der Reformatie, I.; bl. 759. In de Resolutiën der Staten-Generaal A°.1711, bl. 990, wordt vermeld ANNE FRANÇOISE VASSEUR, Wed. van Mr. JAN HENDRIK LE ROY, in leven Procureur te Aire. D ELSEVIER. Eigenaar van de spreuk; In medio consistit virtus"; Portret door Goltzius, 1585 (II.; bl. 87), van P. Breugel [?]. Het bedoelde portretje door GOLTZIUS wordt in den Catalogus van BARTSCH, Oeuvres de GOLTZIUS; Vol. I., p. 64, N.202, en in het Supplément op dat boek, 1843, Tom. I.; p. 99; beschreven als le portrait d'un certain P. BREUGEL, mais non de la famille des artistes ;" in een exemplaar bij mij, is, naast het portret, ook het wapen gegraveerd, zijnde gequarteleerd, 1 en 4, met, naar het mij toeschijnt, twaalf ruiten (lozanges) en sautoir, 2 en 3 een klimmenden leeuw. Dit zoude kunnen uitwijzen tot welk geslacht de afgemaalde persoon heeft behoord. De familie VAN BREUGEL, in FERWERDA en het Vervolg op KOK, voert echter een ander wapen. Dat de persoon, wien de vraag betreft, in 1559 moet geboren zijn, blijkt daaruit, dat hij in 1585 26 jaren oud was. V. D. N. 33. Spreekwoorden. To talk like a Dutch Uncle." Men hoort in sommige streken van Amerika, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat om een ander eens flink de les te lezen, vaak het spreekwoord gebruiken: » I will talk to him like a Dutch Uncle" (» Ik zal hem aanspreken als een Hollandsche Oom"); dat is deze keer zal hij me niet ontglippen. Wijl nu de volkplanters in Amerika uit verschillende landen hunne nationale spreckwijzen met zich hebben overgebragt, en die, waarover ik nu handel, ongetwijfeld door de Knickerbockers is ingevoerd, ben ik zoo vrij te vragen of eene dergelijke uitdrukking in de Nederlanden bekend is?-W. W. uit Malta, in de NOTES AND QUERIES, Vol. VII, p. 65. 34. De Hollandsche Stewart'en (*). Ten jare 1739 leefde er in de Nederlanden een Luitenant DOUGAL STEWART, die in Staatsche dienst en getrouwd was met SUSANNA, dochter van Luitenant-Kolonel FAIRFOWL, van Bracindam. Hij was een afstammeling van de oude Schotsche familie der STEWARTEN van Appin in Argyleshire. Ik vraag nu: of er iets bekend is nopens hem of zijne nakomelingen, zoo hij die gehad heeft? Dit kon welligt een antwoord in DE NAVORSCHER vinden. A. S. A. te Punjaub, in de NOTES AND QUERIES, Vol. VII, p. 66. Aanm. van het Bestuur. 52.-Het geslacht de Gouda van Swindrecht. In J. LE ROUX, Recueil de la Noblesse de Bourgogne, Limbourg, Hollande, Zeelande et autres Prov. de S. M. Catholique; Lille 1715, komen op pag. 63 voor: JEAN-THIERRY en CORNIL DE GOUDA VAN SWINDRECHT, frères: ont été annoblis sans finances par lettres patentes dépêchées à Lisbonne le 31 jour du mois d'Octobre, 1582." Dit waren kennelijk Nederlanders. Weet men ook meer van dit geslacht, en zijn de redenen bekend waarom het geadeld werd? 92-9. 53. Afstammelingen van Balthasar Gerards. In het werk van LE ROUX, Recueil etc. lees ik, page 45: Par lettres patentes dépêchées à Madrid le 4 Mars 1589 ont, par le Roi PHILIPPE II, été annoblis les frères et soeur de feu B. G., tyrannicide D'ORENGES. Il ne se fait point de mention d'armoiries, d'enregistrement, ni de finances." Zou dit geslacht nog bestaan en den adellijken titel, aan hunnen voorvader verleend, voeren? Welk wapen heeft het aangenomen of verkregen? Ik herinner mij voor eenige jaren daarover iets in cen der nieuwspapieren, ik meen in de Arnh. Courant, gelezen te hebben. Het is mij echter ontgaan wat. 92-9. 54. Roothoofd. Wie was ROOTHOOFD, de Burgemeester van Purmerende, waarvan DE JONGE in zijne Geschiedenis van het Zeewezen, II.; 2de stuk, bl. 220 in de noot, vermeldt dat de Raadpensionaris DE WITT getracht 59. J. SCHREUDER. De Stad Radesholt of Redesholt. Mr. F. E. BERG spreekt in zijn werk: De Nederlanden en het Hanse-verbond, (Utr. 1833). bl. 164, van eene stad Radesholt, op welke, A°. 1342, aan Kampen en Zutphen door Koning WALDEMAR III, vrijheid van handel en eigene regtsoefening werd toegestaan. In de Hist. Kamper Kronyk wordt die stad Redesholt genaamd, en Mr. E. A. JORDENS noemt haar (Overyss. Alm. voor Oudh. en Lett. 1852, bl.102) eene thans onbekende plaats. Wie er iets van weet wordt ten vriendelijkste verzocht zulks aan DE NAVORSCHER te melden. J. M. 60. - Politieke Vrouwentooi. ,,De schoone Jufferschap had den gekrolden vlecht, Met keur van kwikjes en van strikjes vastgehecht; Waarop men zoUTMANS vloot, gansch keurig wist te maalen: Een ander deed 'er de eer ook van KINSBERGEN praalen. Dees strikt voor DEDEL, of elk held een keurig lint; Een derde, die weêr smaak in treurge strikken vind, Vlecht BENTINCKS rouwlint, enz.' Dus ver LE FRANCQ VAN BERKHEY in zijn Zeetriumph, II.; bl. 464. Men weet dat, onder 't schrikbewind, de Parijsche vrouwen kleine guillotines als sieraad droegen. De vraag is: heeft men vroegere voorbeelden dat in het tooisel werd gezinspeeld op staatszaken? J. M. BERNARD VAN LING FECIT 1622. TUSCO. 64. Nassau bij Caesar vermeld. In een geschrift van wijlen J. P. VAN CAPELLE († 1829) heb ik ergens gelezen, dat de naam van Nassau tot de hoogste oudheid opklimt en volgens HOOFT reeds gespeld is in de werken van J. CAESAR. Gaarne zou ik weten, waar die plaatsen bij HOOFT en CAESAR te vinden zijn. J. M. 65. Spreekwijzen. » Met de warme hand." is, maar van de warme hand heb ik tot hiertoe nooit anders gehoord of gelezen. 't Zou mij dus aangenaam zijn door middel van DE NAVORSCHER eenige inlichting omtrent de eigenlijke beteekenis te ontvangen. M. 66. Kluchtige Poëzij. Ik schep nog al vermaak in de kluchtige berijmde Lessen van Natuurlijke Historie, zoo als die, nu drie jaren achtereen, door den Schoolmeester in den Almanak Holland gegeven zijn. Zou DE NAVORSCHER mij willen inlichten aangaande de vraag, of en door wie deze dichtsoort nog meer in onze letterkunde en die van andere natiën is beoefend geworden, en zoo mogelijk mij daarvan eenige proeven geven? ELISABET. 67. — Spokerijen op de Oude Schans te Amsterdam. Ik was nog een kind toen er, eenige jaren geleden, op gezette tijden spookvertooningen plaats hadden op de Ouden Schans te Amsterdam, en derhalve kwam ik er slechts weinig van te weten. Tot rijperen leeftijd gekomen, herinner ik mij dit al te goed en ik verzoek daarom aan DE NAVORSCHER mij naauwkeurig te berigten omtrent de toedragt der genoemde spook verschijningen en de vermoedelijke reden, waarom de bewoners der Oude Schans sedert niet meer door dergelijke geestverschijningen worden verontrust? 70. Verhouding van de weerbare manschap tot de bevolking. Bestaan er regelen om, wanneer het getal der weerbare mannen van eenige plaats bekend is, daaruit met tamelijke zekerheid de hoegrootheid der geheele bevolking op te maken? Bij voorbeeld: eene zekere stad bragt omstreeks het jaar 1500 een getal van 800 gewapende burgers op de been; aangenomen dat daaronder waren begrepen alle mannen, die de wapenen konden voeren, hoe In de Kerkelijke Courant van 26 November groot was dan de bevolking van die stad? 1852 vind ik deze uitdrukking, die mij geheel vreemd is. Ik weet wel wat een warme hand R. W. T. |