Aanteekeningen. Elant du Bois. Bij het vermelden van een trek van eenvoud en nederigheid in den Luitenant Admiraal WILLEM BASTIAENSZ. SCHEPERS, schrijft de Archivarius, Mr. J. C. DE JONGE, in zijne Gesch. van het Nederl. Zeewezen, D. III., St. II., bl. 93: » Jammer dat er zoo weinige dergelijke bijzonderheden tot ons gekomen zijn, en dat de inborst en het huisselijke leven van de meeste onzer groote zeehelden daardoor bijna geheel onbekend zijn." Nu en dan echter komen enkele wetenswaardigheden van dien aard aan het licht. Ik heb onder anderen van eene vriendelijke hand eene verzameling van verschillende brieven ontfangen, geschreven door den Kapitein ELANT DU BOIS aan zijne echtgenoot MARIA VAN BLEISWIJK, waarvan eenige behooren tot den zeekrijg van 1673, doch de meeste tot zijne tocht met het eskader van den Luitenant Admiraal TROMP naar de Fransche en Spaansche kusten, in 1674. Uit alle deze brieven blijken om strijd de eenvoud, nederigheid, rechtschapenheid, braafheid en Christelijke godsvrucht van DU BOIS, en bij het lezen dier brieven kunnen wij juist in zijn hart en huisselijk leven een blik werpen. DU BOIS staat bekend als een der beste Kapiteinen onzer vloot, en was een bijzonder vriend van DE RUITER. Hij was een dergenen die, door het beschieten van het kasteel van Upnor, den weg voor de branders opende, welke de schepen der Engelsche vloot vernielden in 1667; hij had in 1672 de Smyrnasche vloot, na een fellen slag van twee dagen, en het sneuvelen van ADRIAAN DE HAEZE, den Opperbevelhebber van het convooi, in spijt van eene geduchte vijandige overmacht, behouden in het vaderland teruggevoerd; woonde de zeeslagen van 1673 bij; was op het verzoek van TROMP bij zijn eskader gebleven, toen hij met den Luitenant Admiraal A. VAN NES naar het vaderland had moeten wederkeeren, en zou allerwaarschijnlijkst tot de hoogste rangen zijn opgestegen, indien niet een vroegtijdige dood, in 1676, hem aan het vaderland en zijn teêrgeliefde gade ontrukt had. Enkele van deze brieven in DE NAVORSCHER mede te deelen, kan, dunkt mij, niet ongepast zijn. Ik geef eerst eenen brief van 30 Julij 1673, drie weken voor den slag van Kijkduin, aan zijne gade. Waerde Wyfje Lief! 65 Wacht een beetje is ook een dorp. om vergiffenis van onse sonde, en dat hy voor ons met ons en in ons wil wercke, opdat wy den viant die ons souckt te verderve met eendraght en coragie mogen aentaste en verslinde, opdat wy soo door Godts hulpe met victory moge thuys comen en eenmael de vrede vercryge; ick hoop dat Godt de viande sal laten sien dat hy met ons is, gelyck mercklyck was in de 2 andere slage! Godt sal noch wel gedencke aen het verbont dat den coninck van Engelant met ons gemaeckt heeft en voor Godt beswoor hetselve naer te comen!! en heeft het soo trouweloos gebroocke de viande zyn seer sterck maer Godt die het alles bestiert kan groote machte soo haest kleyn maecke: en daer twyffel ick niet aen of onse groote Godt sal ons genadigh wesen! hy sal ons niet laten verdrincke maer kroone met victory Amen: de groetenis aen moeder end andre vriende. soent onse dochter CORNELIA voor haer vader lief. blyve den 30 July. --- Ued W man ELANT DU BOIS. Spelling en punctuatie zijn naauwkeurig gevolgd naar het origineel. V. GR. Gevangenneming van Madame de Croysilles, Echtgenoote van den Gouverneur van Brugge, in het jaar 1584; Pierre la Combe; Pierre de Voisin, Deze daad, welke met zooveel stoutheid en tegenwoordigheid van geest werd uitgevoerd, als zij met een' goeden uitslag bekroond werd, verdient, onzes inziens, algemeen bekend te worden. Wij leerden ze kennen uit eene geloofwaardige bron: het Register van Schepenen der Stede Sluis, over de jaren 1585 en 1586. Daarin vonden wij het volgende: » Nous Bourgm. et Echevins de la ville de l'Ecluse certifions à tous ceux qu'il appartiendra que ce jourdhui, date de cettes, devant nous est venu et comparu en propre personne PIERRE LA COMBE, trompette de la compagnie d'ordonnance de Monseigneur le prince D'ESPINOY, étant présentement en garnison à Berghes sur le Zoom, âgé de 28 ans, lequel PIERRE, sur ce requis, a dit et déposé volontairement et sans nulle contrainte, que le 18 jour de Novembre 1584 dernier passé, lui déposant avec neuf autres soldats, àlors de la garnison d'Ostende, s'étant partis de la dite ville pour chercher le hasard de guerre, auraient rencontrés sur le chemin, qui mène de Bruges à Courtrai Madame femme du Sr. r. De CROYSILLES, à présent gouverneur de la ville de Bruges, accompagnée d'une damoiselle, un gentilhomme et son secrétaire, ayant pour escorte quelques cavaliers albanois, lesquels ils avaient soudain mis en route, se saisissant de la dite dame et dam' ensemble d'iceux gentilhomme et secrétaire et d'aucuns desdits soldats lesquels ils avaient pour le mieux et pour la plus grande sureté amenés vers cette ville de l'Ecluse par l'endroit du village de Coxie, ou étant arrivés près de la digue percée et entendant aux environs plusieurs arquebusades, ne doutant point qu'il y avait quelque rencontre et qu'ils étaient poursuivis de la garnison de Bruges, comme la vérité était. Et par tant ils élurent et requirent incontinent le déposant pour en toute diligence venir avertir Monseigneur le gouverneur de cette dite ville de l'Ecluse de ce que dessus et le supplier de leur envoyer prompt secours de soldats et barques pour les recevoir et faire passer la rivière. Ce que ledit déposant fit s'étant dépouillé nu et à nage aborde près le château de la dite ville sur le ny (?) à 5 heures du matin, où il avait fait ledit avertissement en grande froidure et extrémité de la vie. Suivant quoi mondit S le gouverneur l'envoya quérir par un sergeant du château, le faisant entendre par une petite barque et en dépêcha soudain le Capitaine LOYS CONTURE sergeant major de la dite ville, avec quelques soldats et bateaux, lesquels allérent à l'assistance des compagnes du déposant, et sains et saufs, les amenérent en ce lieu et si en temps qu'ils ne reçurent aucun dommage. En témoing de vérité avons fait sceller cettes présentes avec notre sceau aux causes. Fait et donné en cette ville de l'Ecluse le 19° jour de Janvier 1585. Soussigné H. VAN COUTERE et scellé avec le sceau de la dite ville." Dat Madame DE CROYSILLES op losgeld is gesteld geweest, mag blijken uit het volgende: » Op den 23sten October 1585, ter presentie van JACOB DRABBE en JACOB VAN DER HELST, Schepenen der stede van der Sluis, zoo heeft AMAND DE KORTE, 's heeren dienaar, wettelyk gearresteerd ten verzoeke van Jonkh. JOOS DE BROUCQSAULX, Kapitein van een vendel voetvolk, liggende in 't fort dezer stede, in handen van JOOS VAN RENTERGHEM, Tresorier van mijn Heere VAN GRUNEVELT, Gouverneur dezer stede alzulk part en deel als Jonkh. PIERRE DE VOISIN, luitenant van eene Compagnie van mijn heer den prins VAN ESPINOY mag toekomen en competeren aan de penningen en het rantsoen van Mevrouw VAN CROYSILLES, onlangs bij denzelven tresorier ontvangen, enz. Aanteekeningen. Coxyde. Over dit vroegere dorpje zie men het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederl. door VAN DER AA, in voce. Het lag aan gene zijde van 't Zwin, in 't land van Cadzand. Broucqsaulx. De hier genoemde JOOS DE BROUCQSAULX was een zoon van JACQUES DE BROUCQSAULX en ADRIANA DE L'ECLUSE. Tijdens het beleg van Sluis in 1587, diende onder hen als vendrig zijn broeder: JACQUES. Na de inneming van Sluis, door MAURITS in 1604, was jonkheer Joos een der eerste officieren, die wij te Sluis in bezetting vinden. In 1606 vinden wij ook te Sluis JACQUES DE BROUCQSAULX, zijn broeder, thans Kapitein en gehuwd. Eerst in October 1609 treffen wij de vermelding aan van JACQUES DE BROUCQSAULX, Luitenant onder Kapitein RAM, toen hij te Sluis zijne belijdenis deed bij de Hervormden (*). Van der Helst. - JACQUES VAN DER HELST, gewezen Burgemeester van Sluis, ging na de overgave van Sluis aan PARMA, naar Ostende, en in dienst der Vereenigde Provinciën. Hij sneuvelde, tijdens het beleg van laatstgenoemde stad, alstoen Artillerie-Officier zijnde (M. HAYKENS. M. S.). Wie meldt iets naders van den moedigen trompetter PIERRE LA COMBE en den Luitenant Jonkh. PIERRE DE VOISIN? DIE EEN PENINCK WINT ENDE BEHOVT [,] DIE Op den boven- en benedenkant ziet men negen onderwerpen afgebeeld, vier boven elkander op de ééne zij de vorming van EVA, betiteld Scheppin (g); hare verzocking, Paradis; de verdrijving uit Eden, Engelde [?]; DAVID met GOLIATHI's hoofd, Davide. Aan den voet van dezen kant aanschouwt men het jaartal, 1599, en een hoofd met puntigen baard enz. er onder. Op de andere zijde staan vijf geschiedenissen afgebeeld: die in top, beschreven als Hesterine, maalt Koningin ESTHER af, knielende voor AHASUERUS; de tweede, Vannatan, is de voorstelling van een persoon op zijne knieën, boven wien een ander den arm uitgestrekt houdt, terwijl bedienden volgen met geschenken; ten derde ziet men het vonnis, geslagen door SALOMO, Salomone; ten vierde Susannen; ten vijfde Samson, het kinnebakken in de hand; onderaan SLANG en aan het uiteinde eenen draak. De scheê is fraai in zilver gemonteerd. Mag ik tot u of tot iemand van uw lezers de vraag rigten om eene verklaring der opschriften? G. T. H. in de NOTES AND QUERIES, Vol. VII., p. 40. schap te Utrecht, voor 1852, bl. 40, en het Jaarboekje (*) Zie ook de Kronijk van het Historisch GenootZeeland voor 1853, bl. 304. XXXI. Vragen. - Vertaling der Gedichten van Jacob Cats in 't Hoogduitsch. Zijn vreemdelingen al niet mild in 't loffelijk vermelden onzer letterkundigen, des te streelender is het voor ons gevoel, wanneer wij hier en daar uitzonderingen op dien regel ontdekken. Zoo was het mij bij uitstek aangenaam, onlangs iets te mogen lezen bij een Duitscher, dat onzen grooten volks- en zededichter J. CATS tot roem verstrekt: namelijk in de Lebens-beschreibung des Freyherrn von CANITZ, beschrieben von J. U. KÖNIG, welke bedoelde lofspraak, vrij vertaald, dus luidt:,,De gedichten van den bekenden Ridder en Hollandschen Raadpensionaris J. CATS zijn, in zijn vaderland, wegens den vloeijenden, natuurlijken en ongekunstelden stijl zoo bemind, en om den zedelijken inhoud zoo stichtelijk, dat men niet schroomt ze den kinderen, nevens den Bijbel, in handen te geven. Ze zijn achtereenvolgend te Hamburg in 8 Dln. gr. 8°. uitgekomen, doch slecht overgebragt door den licentiaat FEIND, die hiermede met te groote overhaasting te werk ging, wijl hij voor die hij op 't papier had gezet, elke honderd verzen, 8 Groschen." een honorarium ontving van J. C. K. Bestaat er ook nog eene andere en betere vertaling in 't Hoogduitsch? Dit vraagt: .... XXXII. Blaauwboekje door Alva verspreid. Den 18den Julij 1572 schrijft de Hertog van Alba aan den Koning van Spanje dat: ,, Le livret que le Roi ,,lui a ordonné de faire publier, pour désabuser le ,,peuple, il l'a fait rédiger en quatre langues, et l'a ,rendu public, de manière qu'on n'en connaisse pas ,,l'origine. Dans ce livret, on s'est attaché surtout à ,, montrer les cruautés que les rebelles ont commis à ,,Zutphen, pendant et écartelant les moines, volant les ,reliques et l'or et l'argent des églises, et saccageant deux ou trois fois la ville." Den 5den Sept. 1572 schrijft de Koning aan ALBA: Qu'il veut que le duc fasse de suite imprimer en toutes langues et répandre partout le livret qu'il a fait ,, composer.' Men vraagt waar dat boekje nog te vinden en on. R. E. der welken titel het verschenen is? XXXIII. Het geslacht en kasteel van Roderlo. Van het geslacht VAN RODERLO, oorspronkelijk te huis behoorende op het kasteel van dien naam, thans meer algemeen onder den naam van Ruurlo bekend, zijn mij, behalve nog eenige vrouwelijke afstammelingen, voorgekomen: 1227. STEVEN VAN ROEDERLOE sneuvelt in den slag bij Ane. 1368. STEPHANUS DE RODERLO, LUBBURGIS zijne huisvrouw en BERNARDUS hun zoon, verkoopen aan deken en kapittel te Zutphen hun goed Ymmerune en een stuk lands onder Steenderen. 1401. BERNT VAN RODERLO sluit een erfwissel met de kerk te Steenderen. 1436. WILLEM VAN ROEDERLOE bezegelt, van wege de Zutphensche ridderschap, den verbondsbrief tusschen Hertog ARNOLD van Gelre en Edelen en Steden. 1440. BERNT VAN RODERLOO geeft vier pond was met zekere hofstede in de papelicke pravede te Steenderen voor de ziel van WILLEM en MARGRIET, zijne ouders, en GADERT CLOUCK, zijn grootvader. 1448. GADERT VAN RODERLO draagt het goed ten Sande onder Hummelo op aan de kerk te Steenderen. Reeds in 1403 was het kasteel te Roderlo niet meer in het bezit van het geslacht van dien naam; het behoorde toen aan FREDERIK VAN BRONCHORST. Weet ook een der Navorschers hoe het uit het geslacht van RODERLO gekomen is; en is er omtrent de leden en hunne betrekkingen tot andere familien iets meer bekend, dan het hier boven gemelde? L. v. H. XXXIV. - De Graaf van Argyle in Friesland. MACAULAY maakt in de Hist. of England, Vol. II., pag. 108, TAUCHNITZ-edition, gewag van het verblijf des Graven van Argyle in Friesland, vóór het ondernemen van zijn ongelukkigen togt naar Schotland in Mei 1685. Wat is er meer bekend van zijn verblijf in die provincie? Waar lagen de goederen, welke reeds vroeger door den Markies, zijnen vader, aangekocht waren geworden, en zijn er ook soms nog overleveringen aangaande het wonen van dien Schotschen edelman in Friesland bekend? Weet men nog iets naders aangaande de rijke Amsterdamsche weduwe die, volgens WAGENAAR, Dl. XV, bl. 300, ARGYLE met honderd duizend guldens ondersteunde? Bestaat er in Hollandsche werken iets over het verblijf van ARGYLE hier te lande, en zoo ja, in welke? XXXV. · Engelschen voor lichtende springkevers op de vlugt. In het Album der Natuur zegt Prof. HARToen Sir THOMAS CAVENDISH TING, bl. 232, dat: en Sir ROBERT DUDLEY Voor het eerst in de West-Indie landden, zij des avonds in het bosch een groot getal van zich heen en weder bewegende lichtjes zagen. De Engelschen, in den waan dat het Spanjaardie hen kwamen overvallen, sloegen den waren, haastig op de vlugt, en zochten veiligheid aan boord hunner schepen. Eerst den volgenden dag bleek het dat er van Spanjaarden geen spoor te zien was, en dat de Engelschen voor een leger van lichtende springkevers de wijk hadden genomen." Aangenaam zou het mij zijn te vernemen waar in de W. I. en wanneer dit heeft plaats gevonden. W. T. XXXVI. - Het Wilgeminen klooster bij Biervliet. In het perkamenten Charter-register A der stad Sluis, in vindt men op fol. 26 het afschrift van een stuk, waarbij, onder anderen,,, broeder WILLEM PHARANT, dien tiden (Ao. 1351) prioor van den Wilgeminen ter wastinen bi biervliet, ende dat ghemeene convent van der zelver stede, doen te wetene: dat aan de stad Sluis is overgedragen een stuk lands, groot 143 roeden, liggende binnen dezelve stede, achter het Schuttershof van den handboge, elke roede tegen 12 penningen paris elk jaar, enz." Dit klooster, zoo teekende ik ergens aan, werd in 1260 door MARGARETHA VAN CONSTANTINOPEL gesticht, en later naar Brugge verplaatst. Ik vermeen grond te hebben, om te stellen dat het niet later dan tot 1395 bij Biervliet bestaan heeft, en omstreeks 1430 naar Brugge werd overgebragt. Onze Stadsrekeningen toch noemen het klooster van 1395 af,, wilen bi biervliet", in de vroegere rekeningen heet het bi biervliet. In de Stadsrekeningen van 1431 (die van 29 en 30 ontbreken) vind ik voor de eerste maal,,, wilen bi biervliet, thans getranslateerd in Brugge, bij de Gendpoorte." Er is dus wel geen twijfel aan, of dit klooster is hetzelfde, waarvan in de Jaerboeken der Stad Brugge, Dl. I., bl. 347, melding wordt gemaakt onder het jaar 1430, met bijvoeging dat het Guilielmitenklooster ook wel het St. Antoniusdal werd genaamd. Dit klooster werd, volgens eene ontvangene mededeeling, in 1731 de St. Catharinakerk, en deze is in 1804 afgebroken. Thans vraag ik, ook in het belang van Dr. RÖMER (*), wat was de reden dat bovengenoemd klooster in 1395 verlaten werd? Waar hielden zich de kloosterlingen van 1395 tot 1430 op? Wat is er meer bepaalds van dit klooster bekend? J. H. VAN DALE. XXXVII. Een Cromwell te Poschiavo in Graauwbunderland. In het werk,,OLIVIER CROMWELL, door J. H. MERLE D'AUBIGNÉ, vertaald uit het Fransch en Engelsch door J. OUDIJK VAN PUTTEN," lees ik in de kantteckeningen, D. II., bl. 18, 19, het volgende: „Te Poschiavo, in een der afgezonderste dalen van het kanton Graauwbunderland, dat slechts zelden door reizigers bezocht wordt, nabij de vallei Engadin en niet ver van Tyrol, kan men in de Archieven der gemeente het volgende aangeteekend vinden: 1675. Ai 20 d'Agosto dato ad un gentilh. Inglesse della casa de CROMVELLI espulso li 2 S. 10."" Wie was deze edelman uit het geslacht van CROMWELL, die uit Engeland verbannen was geworden, en nu te Poschiavo, 4000 voeten boven het oppervlak der zee, was aangekomen en van de arme dalbewoners eene aalmoes ontving van 3 of 4 francs? Was het de eene of andere gelukzoeker, die gebruik maakte van de gunstige bekendheid van den naam van CROMWELL, onder de Protestanten van het vaste land? Het is moeijelijk te beslissen. Ik ben deze aanteekening verschuldigd aan Dr. MARRIOTT, die het meer Poschiavo in den zomer van 1847 bezocht heeft." Zouden Heeren Navorschers niet eens kunnen navorschen, of vorenstaand persoon werkelijk uit het geslacht van CROMWELL gesproten of dat hij slechts een gelukzoeker was? LUDOLPH te V..... XXXVIII. · Aanvulling der Biogr. schets van Hoogd. Gezangdichters. In No. 17 van de Kerkelijke Courant van 1851 komt niet alleen eene Biogr. schets van de Nederlandsche, maar ook van de Hoogduitsche dichters der Evang. Gezangen voor. De leemten, die men er nog aantreft, zijn (een weinig aangevuld, grootendeels uit den Poëtischer Hausschatz van WOLFF): GOTTFRIED ARNOLD, geb. te [Annaberg in Saksen], den [5 Sept. 1655], overl. te [Perleberg in het Brandenburgsche], den.... [1714]. TOBIAS CLAUSNITZER, geb. te..... den..... 1618, geb. te.... den.... 1684. JOHANN ANDREAS CRAMER, geb. te Jöhstadt, den [29 Jan.] 1723, overl. te [Kiel, den 12den Junij 1788.] HEINRICH KONRAD HECKER, geb. te..... den..... overl. te.... den ... NICOLAUS HERMANN, geb. te... den... overl. te [Joachimsthal in 't Hartzgebergte], den [3den Mei] 1561. J. A. HERMES, geb. te [ Maagdeburg], den [24 Aug. 1736], overl. te... den [6 Jan. 1822]. M. J. G. KRAH, geb. te... den.... overl. te... den... D. BALTHASAR MÜNTER, geb. te.... den.... 1735, overl. te.... den... 1793. CHRISTIAN FRIEDRICH NEANDER, geb. te.... den.... overl. te.... den.... GEORG NEUMARK, geb. te Mühlhausen, den...1621, overl. te Weimar, den...1681. ULYSSES VON SALIS, geb. te.... den........ overl. te.... den.... JOHANN ADOLPH SCHLEGEL, geb. te Meissen, den... 1721, overl. te Hannover, den.... 1797 (niet 1793). CHR. FRIEDRICH DAN. SCHUBART, geb. te Ober Sontheim, den 26sten Maart 1739, overl. te Stuttgart, den 10den Oct. 1791. PAUL SPERATUS, geb. te.... den... overl. te... den...... CHRISTOPH CHRISTIAN STURM, geb. te Augsburg, den 25sten Jan. 1740, overl. te Hamburg, den 26sten Aug. 1786. CHRISTIAN FELIX WEISSE, geb. te Altenburg (niet Annaberg), den... 1726, overl. te Leipzig, den... 1805. J. CH. ZIMMERMANN, geb. te.... den.... 1702, overl. te.... den.... 1783. Kunnen de lezers van DE NAVORSCHER het ontbrekende ook invullen? J. J. v. G. XXXIX. Macaronische poëzy. In de 16de eeuw vond de Macaronische dichtkunst in de meeste beschaafde landen hare beoefenaars: TEOFILO FOLENGO in Italië, ANTONIUS ARENA in Frankrijk, JOHN SKELTON in Engeland, hebben zich, vooral de eerste, daardoor een' zekeren naam gemaakt, en ook in Duitschland is de Floia overbekend (Oudste druk Ao. 1593, nieuwste Munster 1822 en Leipz. 1827.). In onze letterkunde is mij nergens iets van dien aard voorgekomen; ofschoon in de Fransche Encyclopédie (XX. p. 581) gezegd wordt: „l'Allemagne et les Pays-bas ont eu et même en assez grand nombre leurs poèmes macaroniques." De vraag is nu: waar zijn die te vinden? J. M. XL. Zeevaartkundige werken. Kan men den ondergeteekende ook opgeven of er van de onderstaande personen Zeevaartkundige werken bestaan? HESSEL GERRYTS, Mathem. en Caertenm. ADRYAEN GERRITS van Haerlem. Mr. SYBRANT HAUSSIN. GOVERT WILLEM VAN HOLLESLOOT, 1587. MATHEUS SIVERTS LAKEMAN van Enchuysen, 1597 en PIETER HERMAN MEERMAN. Wanneer en bij wien zijn de volgende werken uitgegeven: WILLEM JANSSEN, Het Licht der Zeevaert; OLNHAUSEN, Zeemans Leiddraad; STEENSTRA, FOCKENS en HAZEWINKEL, Over het vinden van Lengte en Breedte op Zee, en Welk werk over de Zeevaart van JAN JANSZ. STAMPIOEN is er in 1618 te Rotterdam bij MATHEUS BASTIAENSZ uitgekomen? XLI. LABORANTER. Geestelijke,,Doolhoff"; Joh. Amos Comeni ,,Portael der Saecken en Spraecken" of ", Vestibulum Rerum et Linguarum." In het bezit zijnde van twee voortbrengsels van de drukpers, die mij, zoo wegens uitvoering als wegens inhoud, opmerkenswaardig voorkomen, en die ik nimmer elders heb aangetroffen, wenschte ik langs dezen weg te vernemen of ze bij anderen bekend en werkelijk zoo zeldzaam zijn als aan steller dezes toeschijnt. Hoewel het wegens den aard van het eerste, en den veelomvattenden inhoud van het tweede, moeijelijk is er eene duidelijke beschrijving van te geven, zal ik echter trachten hierin zoo goed mogelijk te slagen. Het eerste draagt tot opschrift DOOL-HOFF. Proverb. 14. 12. Meenighen behaeght eenen wegh wel, Maer eijndelijck brenght hij hem totter doodt. Ephes. 5. 15. So ziet nu toe hoe ghij voorsichtelijck wandelt, niet als onwijsen, maer als de wijsen. Het is gedrukt in plano op een geheel vel papier, met oude Duitsche letters. De tekst is in versmaat en staat tusschen regte lijnen, hier en daar regthoekig omkeerende, en vult, zóó in verschillende rigtingen zich wendende en draaijende, het gansche blad. In het midden bevindt zich de afbeelding van het Nieu Jerusalem met 12 poorten, alwaar men, al lezende, behoort aan te landen. Men begint van boven aan, doch ontmoet aldra twee wegen die men volgen kan, iets wat zich, hetzij men den eenen of den anderen kiest, spoedig weder herhaalt; ja somwijlen zijn er drie paden, welke men langs kan gaan. De inhoud echter doet den lezer langzamerhand meer en meer bemerken dat hij op een dwaalspoor is, zoodat hij dan ook eindelijk stuit en niet verder voort kan. De goede weg alleen kenmerkt zich door eene meer bepaalde rigting, kent den wandelaar na korte weifelingen betere beginselen toe, en voert hem eindelijk tot het Nieuw Jerusalem. In het midden van een en ander is een klein vierkant opengebleven, waarin te lezen staat: TE HAARLEM. Gedruckt bij CLAES BRAAU, Boeck-verkooper en Drukker, in de Korte Bagijne-Straet in 't SchrijfBoeck. Regts ter zijde, in een klein gespaard vierkant, H. A. HOEJEWILE. - No. 2 is een boekje in klein octavo, groot 156 bladzijden, en houdt in, behalve het Register over het Portael en A. B. Ordeninge, Alphabeticus Ordo, benevens Aenhang des Portaels, begrijpende I. Heijlige Oeffeningen der leerlingen. II. Kinderlijke Sede-Kunste. III. eenen Voorsmaeck veelderhande Onderwijsingen. De titelplaat, die zeer goed gegraveerd is, en, behalve eenen onderwijzer met zijne discipelen, ook vele zeer uitvoerige en zeer verschillende afdeelingen en onderwerpen bevat, heeft in het midden: JOH. AMOS COMENI Portael der Saecken en Spraecken. Vestibulum Rerum et Linguarum. Amsterdam MDCLVIII. Onder het titelplaatje leest men: CRISPIJN DE PAS delin. en het is gedrukt bij GABRIEL DE ROY te Amsterdam. Het schijnt uitgegeven te wezen door JACOBUS REDINGERUS en JOH. SEIDELIUS. Het werkje bevat 38 plaatjes, elk weder in 6, 8 tot 12 afdeelingen, en inhoudende ontelbaar vele zeer goed gegraveerde lieve figuurtjes, waarvan de voornaamste met een nummer zijn aangeduid, verwijzende naar den tekst, die in het Hollandsch, en onmiddelijk er onder in het Latijn, door vragen en antwoorden, de voorwerpen op de plaatjes aangeeft en het geleerd wordende aanschouwelijk voorstelt. De onderwerpen zijn te verschillend en te uitéénloopend om ze alle te vermelden. Ik zal er eenige noemen: het Heelal; de Luchtverschijnsels; Delfstoffen; Plantenrijk; Dierenrijk; de Mensch; Hartstochten; Soort der Wonden; Ziekten; Landbouw; Veeteelt; Slacht; Kleeding; Handwerken; Voertuigen; Scheepvaart; Muzykinstrumenten; Tijdwijzers; Onderwijs; Verwantschap; Verschillende Standen; Verschillende Straffen; Soorten van Oorlogswapenen en Krijgsbedrijf, benevens zeer vele andere en eindigende met de achtste afdeeling op het laatste plaatje, voorstellende in het midden (zoo ik meen) de Wereld; ter eener zijde CHRISTUS, ter andere den Duivel; voorts geopende grafsteden, waaruit de dooden opstaan. Boven aan zien wij den Hemel, ter zijde de Hel, met nog meer andere figuren. De tekst is deze : 283. W. Sijn de Regeerders va alles? Qui Sunt Directores Omnium? CHRISTUS 1 ofte SATAN 2. CHRISTUS aut SATANAS. 284. W. is het einde aller menschen? De Saeligheid 1 ofte Verderffenisse 2. Het Paradijs 3 ofte de Helle 4. Paradisus aut Gehenna. Het is echter niet mogelijk een overzigt, hoe kort ook, te geven van alles wat het boekske bevat. Het zal mij echter aangenaam wezen te vernemen of het werkelijk zoo zeldzaam is, en of het anderen ook zoo bijzonder aardig voorkomt als mij? J. W. C. XLII.-,,Handelingen van Karel van Egmond, Hertog van Gelder." In het Provinciaal Archief van Gelderland plagten te berusten veertien boeken, bevattende de handelingen van KAREL VAN EGMOND, Hertog van Gelder, over de jaren 1492 tot 1537, of, meer bepaald, minuten en gelijktijdige afschriften van brieven, gedurende dat tijdvak door of op naam van dien Vorst uitgevaardigd. Die boeken zijn in folio formaat en gebonden in perkament. Buiten op den band, op het plat, staat in antieke letters: Primus Liber, Secundus Liber, en zoo vervolgens. Het Primus en het Duodecimus Liber werden sinds meer dan zes en dertig jaren gemist. Het eerste is nu onlangs terug gevonden, in eene stad even buiten de Nederlandsche grenzen. Een soortgelijk toeval, als tot de ontdekking daarvan aan- XLIII. - Het, Keizerregt" door den Hoogleeraar Bondam. Het is bekend, dat in het Corpus juris Germaafgedrukt is, onder den naam van Kayserrecht, eene nici e Bibliotheca Senckenbergiana, Tom. I. p.1-124, verkorte bewerking van den zoogenaamden Schwabenspiegel. Van dit werk deed de Hoogleeraar BONDAM te Utrecht in 1777 eene nieuwe, met zijne aanteekeningen voorziene uitgave drukken, welke reeds gevorderd was tot aan het 100ste Hoofdstuk des tweeden Boeks en dus de grootste helft des geheelen werks bevatte, toen die druk bleef steken; vgl. EICHHORN Deutsche Staats- und Rechtsgeschichte, II., S. 316, MITTERMAIER, Grunds. des Deutsch. Privatrechts, I. §. 7. not. 8. Wie de werkzaamheid van BONDAM en zijne verdiensten voor de kennis der oude geschiedenis en instellingen onzes vaderlands kent, zal overaanteekeningen en wat daarvan reeds was afgedrukt tuigd zijn, van hoeveel belang het zijn zoude, deze nader te leeren kennen, en het is daarom dat, van wege het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, de vraag tot alle beoefenaren der geschiedenis en des regts wordt gerigt: of die aanteekeningen ook nog ergens zouden zijn op te sporen, hetzij geheel of gedeeltelijk, en of de HSS. door BONDAM tot zijne uitgaaf gebruikt, ook nog ergens zouden te vinden zijn? Eene uitgaaf naar die HSS. en met BONDAM'S aanteekeningen verrijkt, zou, ook in dezen tijd, waarin de geschiedenis des Germaanschen regts weder zoo ijverig wordt beoefend, zeker allerbelangrijkst zijn. XLIV. - Is Nederland gezakt? Kan men veronderstellen dat ons land in zijn geheel, sedert den tijd der Romeinen, eenige voeten of ellen gezonken is, en daardoor met betrekking tot de zee lager is geworden; even als men stellig meent te weten dat een gedeelte van Zweden en Noorwegen gerezen is? (Zie ACKER STRATINGH, Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands, D. I., bl. 39 e. v.; AREND'S Physische Geschichte der Nordsee-Küste, 1ste Abth. S. 284.) Bewijs hiervoor: 1o. Indien ons land ten tijde der Romeinen, met betrekking tot de zee, even laag was geweest als tegenwoordig, dan zouden (bij het geheel ontbreken van zeeweringen enz.) immers Zuid- en Noord-Holland, een groot gedeelte van Gelderland, Utrecht, Friesland en Groningen, eene openbare zee geweest zijn, en dus Rome hier nimmer vestingen, wegen enz. hebben kunnen bezitten. Men vergelijke het peil onzer tegenwoordige polders en waterboezems met dat der zee, gelijk men oppervlakkig heeft gedaan in de Berigten van het Hist. Genootschap te Utrecht, D. IV., 2de Stuk, bl. 39 en 53. 2o. Door dit aanmerkelijk verlaagd worden of zak |