IX ningen hadden, in plaats van aan den voet der bladzijden, aan het einde des werks kunnen staan, maar dit scheen enkel gepast voor uitweidingen die zijdelings en bij aaneenschakeling tot den tekst betrekkelijk zijn; dat is, voor uitweidingen die ik met zorg heb vermijd. Aanteekeningen, in dien uithoek verbannen, worden niet gelezen, behalve door weinigen welke de moeite van gedurig naslaan niet afgeschrikt heeft, en ik meende geenszins, ten hunnen koste, een offer aan de oppervlakkigheid, al ware het van eene talrijke lezerenschaar, te mogen brengen. Ook behoeft de lezing van den tekst door die der aanteekeningen nergens afgebroken te worden; indien ik in deze iets voor te schrijven had, ik zou verlangen dat de Proeve, eerst gelezen en daarna, met de nooten, overgelezen wierd. Het kan zijn dat deze wensch, vooral in onze dagen van vlugtige lectuur, onder de niet vervulbare wenschen behoort; doch, aan den anderen kant, wat baat doorbladeren van een werk, welks inhoud, zoo het nut stichten zal, ten minste eenige naauwkeurigheid van overweging vereischt? Dat het onbeschroomd uitkomen voor zijne gevoelens met ervaringen die niet altijd tot genoegen verstrekken, verbonden kan zijn, is mij niet onbekend. Wie meer de bevordering van eigen nut, voordeel, en genoegen dan de verdediging der waarheid bedoelt, schrijve thans, ten ware hij in het gareel der publieke meening blindelings ronddraven wil, over onderwerpen van Staatsen Volkenregt niet, verbreke zijne pen, of kieze zich, mijnentwege, eene stof van, gelijk men het noemt, enkel liefhebberijstudie uit. Er is zelfverloochening, er is moed noodig om vrijmoedigheid te hebben. Ik hoop, zonder flaauwhartig te worden, niet onbescheiden te zijn geweest. Dit laatste is mij niet moeijelijk gevallen. Veeleer zou ik genegen zijn somtijds niet genoeg in gedachtenis te houden dat ook de waarheid regten, dat zij de hoogste regten bezit; dat liefde in de ergste liefdeloosheid ontaardt, zoodra zij rust en overeenstemming met verzaking van de waarheid betaalt; dat zucht naar vrede, gepaard met onverschilligheid voor het regt, vadzigheid en heiligschennis wordt; dat nooit, om personen te sparen, het kwaad mag worden gespaard; dat de ernst en kracht der uitdrukking aan den ernst von het onderwerp ,,gine. En déposant en faveur de l'antiquité de certains principes, les citations déposent en même temps de leur certitude, qui parait enracinée دو دو dans la conscience de l'espèce humaine tout entière." Ancillon. X geëvenredigd behoort te zijn; en dat, zoo immer wat voor wezenlijk menschengeluk niet kan worden gemist, blijkbaar met opzet aangerand wordt, elke toon, behalve de kreet der verontwaardiging, een zedelijk wangeluid is. Indien ik mij aan geen inbreuk op de wetten der bescheidenheid heb schuldig gemaakt, geloove ik wederkeerig eenige toegevendheid te mogen verzoeken. Hierom en vooral ook door de bewustheid eener goede bedoeling onbezorgd, zende ik deze bladeren in het licht, die hoewel zij een afzonderlijk geheel uitmaken, tevens eene Inleiding op latere beschouwingen, zoo ik die immer uitgeef, behooren te zijn. Eene Inleiding! maar, ach, hoe onbegrensd is hetgeen wij menschen bedoelen, hoe beperkt hetgeen wij tot stand kunnen brengen. Evenwel de gedachte aan de kortheid des levens, de gedachte, "het wordt snellijk afgesneden "en wij vliegen daarheen", moet niet ter ontmoediging, zij moet eer tot aansporing en rigtsnoer verstrekken. Zij herinnert dat er meer prijs op het gebruik dan op de vermeerdering der kundigheden moet worden gesteld. Hoe menigeen verzamelt, verzamelt, zonder aan de pligt van mededeeling gedachtig te zijn, en in zelfzuchtigen ijver legt hij een schat van kundigheden op, om zich voor vele jaren wetenschappelijken roem te verschaffen. God zegt somwijlen ook tot hem: "Gij dwaas, in dezen nacht zal men nuwe ziele van u afeischen, en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal "het zijn!" Het memento mori moet aan den ingang vooral ook van het studeervertrek staan. Gedenk te sterven, om den tijd die zich ook vleugelen maakt, op woeker te zetten; om vermogens en krachten te wijden aan hetgeen in de doodsure niet rouwt; om, terwijl men de toejuiching van medemenschen waardeert, de goedkeuring van den Regter over allen hooger te schatten; om, wanneer men, door Gods genade, Christus als Heer en Zaligmaker kent, voor geene schijnwijsheid te verliezen wat door niets vergoed wordt en altijd waarde behoudt. Het leven, hebben reeds oude wijsgeeren gezegd, behoort een gestadig overdenken te zijn van de dood, en eerst wanneer het eene christelijke voorbereiding tot sterven, of laat mij betamelijker zeggen, tot herleven is, verkrijgt elke werkzaamheid de rigting, elke rede den toon, waardoor zij met het doel van ons aanwezen overeenstemmend wordt. 's lage, 4 Julij 1831. INLEIDING. Elke wetenschap heeft eigen beginsels. Hoedanig de kring zij der onderwerpen die ze behandelt, aan het hoofd des onderzoeks staan waarheden die ten rigtsnoer verstrekken en waarvan zij de ontwikkeling en toepassing bevat. Deze maken de vastheid uit van het wetenschappelijk gebouw; zonder haar worden luchtkasteelen gesticht. Zoo is het met elke wetenschap; zoo met Staats- en Volkerenregt. Onderzoek en betoog zijn ijdel, indien ze niet rusten op onwrikbaren grond. Doch over beginselen zelve wordt getwist. Wat de een als zoodanig erkent, is het voor den ander niet; wat de een vast en zeker acht, loochent de ander, of ziet er betwistbare onderstellingen in. Elk redeneert naar zijne beginselen voort, dat is, naar hetgeen hij voor beginselen houdt; wenschelijker ware het vooraf te beproeven of men omtrent de hoofdstellingen zelve meer eenstemmig zou kunnen zijn. Daartoe moeten deze worden getoetst aan de hoogere waarheden waarin de grondslagen van elke afzonderlijke wetenschap op hun beurt zijn gegrond. Ook dit is thans niet genoeg; ; er is vooraf eene andere taak. De algemeene waarheden zelve, weleer middenpunt van eensgezindheid, worden in twijfel getrokken, daarom juist is, ook in Staats- en Volkerenregt, alles aan het wankelen gebragt. en |