Images de page
PDF
ePub

een protestantismus in de kerk dat van de gezegende kerkhervorming als licht en duisternis, als goddelijk gezag en menschelijke willekeur, als hemel en aarde of, juister, als hel en hemel verschilt. Om de eenheid van ontwikkeling der europesche beschaving heeft dit kwaad overal invloed gehad, en elk die de christelijke waarheid lief heeft, erkenne dat tegen het anti-christelijk protestantisme (strevend door verdraagzaamheid naar alleenheersching) waar het zich ook vertoone, door Christenen moet worden geprotesteerd.

De grondslag van het Protestantisme moet het Christendom zijn. Het tegenspreken is alleen goed, wanneer het geschiedt naar aanleiding en op grond van christelijk geloof. Aan dat geloof is de protestatie tegen ongeloof en bijgeloof gehecht. Omdat zij stonden op christelijken bodem, zijn Luther en Calvyn protestanten geweest. Dezen vasten grond mag men niet prijs geven, indien men tegen Rome bestand zijn en het Protestantisme tegen de verwijten waarmede het overladen wordt, handhaven wil.

Zeer ten onregte noemt men het Protestantisme, met betrekking tot Rome, een nieuwe leer. De evangelische leer is even oud als het Christendom zelf. Van den beginne af was het Protestantisme in de kerk. Reeds vroeg was het noodig dwalingen als die welke later door Rome werden beschermd, nadrukkelijk tegen te gaan. Aldus zijn reeds Paulus en Petrus protestanten geweest 1. De kerk van Rome heeft gedurende verscheidene eeuwen gezegende werking gehad ter bewaring en verspreiding van het geloof. De invloed der Hierarchie, het gezag der Paussen is voor vorsten en volken, voor verlichting, vrijheid en beschaving, ook heilzaam geweest. Doch de roomschgezinde moet zich op het goede in de vroegere roomsche kerk niet als op uitsluitend eigendom dezer kerk, gelijk ze nu bestaat, verheffen. De kerk van Rome was, eerst geheel, daarna grootendeels protestantsch; de wanbegrippen, waarvan zij ten laatste voorstanderes was, werden eerst door allen, daarna door velen, eindelijk, trots vervolging en brandstapel, door sommigen verloochend en verfoeid. Toen de duisternis weldra algemeen worden zou, behaagde het God een nieuw licht over de Christenheid te doen opgaan. De Protestanten scheurden zich van den zetel der anti-christelijke bijgeloovigheden af, geenszins omdat zij niet behoorden tot de catholijke kerk, maar omdat zij, zonder geloofsverzaking, op hun eigen wettig erf door de bedervers der catholijke waarheid niet werden geduld. Het Protestantisme is de voorzetting der apostolisch-catholijke kerk, waarvan het zoogenaamde catholicisme, gelijk het in de vijftiende eeuw en ook reeds vroeger bestond, droevige verbastering was. Het voorwaarts gaan, bij de Hervorming, was terug keeren naar de plaats waarvan men afgeweken was; het veranderen terugnemen van hetgeen men weggeworpen had. Het Papisme is nieuw en het Protestantisme is oud.

11 Pet. 5. vs. 1-4, Hand. 15, vs. 22.

Catholicisme en Protestantisme waren aanvankelijk één; wanneer zij tegen elkander worden overgesteld, kan slechts de tijd bedoeld worden toen Rome in de kerkvergadering van Trente, een nieuw criterium verkreeg. De Protestantsche kerken, aan haar belijdenis getrouw, behoorden sedert dien tijd tot de ware Catholijke kerk, waarvan de kerk van Rome zich, als afvallige secte, gescheurd had ').

Wat is het dat den protestantschen Christen van de roomsche kerk, sedert deze scherpe afbakening, scheidt? Dit verschil wordt dikwijls minder groot, somtijds grooter voorgesteld dan het is.

Het eerste heeft plaats, omdat velen het eigenlijk onderscheid niet kennen, of niet wenschen te zien, niet weten te schatten. Veel hoort men gewagen van beeldendienst, ongehuwd priesterleven, aflaat, hierarchie, pauselijk gezag; zaken van minder belang, of in welke reeds eenigermate voorzien was, of waaromtrent menig roomschgezinde, even als in Erasmus tijd, hervorming wenschelijk acht, ja noodzakelijk keurt; weinig van het bouwen op den Bijbel alleen, van de regtvaardiging enkel uit genade, van Christus als het eenige hoofd der Kerk, door wiens Geest zij bestuurd en in stand gehouden wordt. Dit is mede een gevolg van de geringschatting der geloofswaarheden, welke, door het toenemen van het ongeloof, ook bij niet-ongeloovigen toegenomen is. Het verraadt volslagen onbekendheid met wezen en waardij der Hervorming; het doet den geest miskennen, waardoor de voorvaderen

[ocr errors]

„Durch die förmliche Verwerfung und Verdammung des reformirenden ,,Evangeliums stellte sich das Römische Catholicismus als eigentlich häreti

[ocr errors]

sche Sekte neben die Evangelischen Gemeinden." Evang. Kirchen-Zeitung.

bezield zijn'; het onderhoudt en vermeerdert de onverschilligheid omtrent het wezen der zaligmakende waarheid.

Neen! het verschil tusschen Protestanten en Roomschen raakt het wezen der zaak; weshalve, zoolang het karakteristieke der roomsche kerk wordt behouden, dezerzijds geene vereeniging mogelijk is. Maar het verschil wordt ook te breed uitgemeten; men ziet veeltijds de overeenkomsten voorbij; velen zijn afvallig en afkeerig van de roomsche kerk, om de christelijke waarheid die zij behoudt.

Die kerk heeft, niettegensaande haar bijgeloof, van het geloof in Christus geen afstand gedaan; daarom is de protestantsche Christen veel minder van haar verwijderd dan van elke leer die het Evangelie verwerpt, of ook schijnbaar omhelst om er zich des te zekerder van te ontdoen.

Hieruit kan, bij de heerschappij van rationalismus en neologie, het menigvuldig overgaan tot de roomsche kerk gemakkelijk worden verklaard. Vele Protestanten, die aan de grondslagen der kerkhervorming getrouw zouden gebleven zijn, wilden liever gaan waar Christus gepredikt, dan blijven waar Christus weggepredikt werd. Zij ontvloden het ongeloof, helaas! tot in den schoot der roomsche kerk. Dit echter is vreemd, dat uitstekende mannen, rijk in kundigheden ook van historischen aard, de uiterste verbastering der protestantsche leer met haar oorspronkelijk wezen, negatief met stellig Protestantisme hebben verward. Dikwijls schrijft men veel toe aan den invloed van politieke op godsdienstige gevoelens. Zeker is het dat, indien zij door hun overgang vaster grond voor het Staatsregt hebben gezocht, zij misgetast hebben. Zoo een valsch Protestantisme het bestaan der Overheden bedreigt, alleen het echte eerbiedigt, bevestigt en heiligt het wettig gezag. Handhaving der christelijke waarheid is de waarborg tegen proselytisme der roomsche kerk; geheele en ook halve neologie werkt haar in de hand.

Onze christelijke betrekking op de roomsche kerk legt jegens haar, in den strijd tegen het ongeloof, pligten op, voor wier beoefening dikwijls gelegenheid is. De roomsche kerk moet door protestantsche Christenen verdedigd worden, voor zoo ver in haar

1 Hun gedrag wordt uit liefde, minder tot het Evangelie, dan tot vrijheid en privilegien verklaard; ten laatste worden zij in het weinig passende kleed van nieuwerwetsche liberalen gehuld.

Christus zelf aangerand wordt. Dit is geen overhelling tot de roomsche kerk. Het handhaven van een beginsel getuigt niet van ingenomenheid met een stelsel, waarin het verkeerdelijk begrepen en toegepast wordt. Wij zijn geene Roomschen, ofschoon wij, als belijders van Christus, hoogen prijs stellen op hetgeen bij hen christelijk is. Christus is het vereenigingspunt; in Hem hebben Roomschen en Protestanten, tegen het ongeloof, gemeenschappelijk belang. Aan deze eenheid wordt van weerskanten te weinig gedacht. De Roomschen hebben zich van het liberalisme tegen het protestantisme bediend. Dwaze berekening; oorzaak, ook voor hen, van gevaar en bederf. De omstandigheden mogen, voor als nog, die werking gedeeltelijk hebben geneutralizeerd; de strekking was bekrachtiging van een leer, die tegen den wortel van elk geloof is gerigt. Ook de Protestanten hebben zich somwijlen verblijd over de vernederingen welke de roomsche kerk van de zijde des ongeloofs trof; het ongeloof zou, meenden zij, doorgang zijn naar het geloof. Eene verwachting niet minder ijdel dan wanneer men zich vleit dat de volken, door anarchie, naar wettig gezag en wenschelijke vrijheid gebragt worden. Het tegendeel is waar; in plaats van nader te komen, verwijdert men zich van het doel. In de roomsche kerk behoeft men slechts van de nietigheid der plegtigheden en werken, van de feilbaarheid der menschelijke overleveringen en bepalingen te worden overtuigd; dan blijft het gansche gewigt der zonde, waaruit verlangen naar Christus algenoegzaamheid ontspruit. Bij den ongeloovige of rationalist heeft men met eigen geregtigheid, zelfbehagen en hoogmoed te doen; een kwaad dat moeijelijker dan het bijgeloof uitgeroeid wordt. Daarom is het liberalizeren van een roomsch land geen winst voor de protestantsche kerk. Ontzie het bijgeloof, liever dan dat gij het door ongeloof aantasten zoudt. Eerbiedig de Godsdienst, hoedanig ook, zoo lang niets beters in de plaats wordt gesteld. Het bijgeloof onderstelt overblijfsel van geloof, en het is daarin dat het overgangspunt naar reine Evangelie-waarheden ligt 1.

De kennis van het echte Protestantisme is onmisbaar ter wederlegging van de verwijten waarmede men de Hervorming overlaadt.

1

„Ook de ruwste en zinnelijkste begrippen die de Godsdienstleer inboe,,zemt, hebben meer innige waarheid, en zijn het hart nuttiger dan eene ,, valsche Filozofie." Bilderdijk.

Zij rusten allen op ééne valsche onderstelling; namelijk, dat het Protestantisme onbeperkte vrijheid van onderzoek wil. Deze onderstelling vindt gereedelijk ingang, dewijl zij, in het oog der ijverige Roomschen het ergste verwijt, in dat der neologische Protestanten de schoonste lofrede was; zoodat, door vereenigde werking van verbittering en ingenomenheid, een dwaalbegrip den rang van axioma verkreeg. Dan weten wij geene verdediging meer meer; de Hervorming is dan het begin van heilloozen afval, de kiem der ongeloovige wijsbegeerte, de voorbereiding tot het revolutionaire tijdperk geweest. Doch om de onderstelling te doen vallen, wordt slechts vereischt een weinig historische kennis, een weinig historische trouw.

De Hervormers hebben niet op het terrein des ongeloofs gestaan en het oppergezag der rede erkend. Geloovende, hebben zij verlangd dat de leerstellingen der Kerk aan Gods onfeilbaar Woord zouden worden getoetst.

Het regt van onderzoek, waarin doorgaans, zonder eenige zinsbeperking, het wezen der Hervorming wordt gesteld, is, krachtens haar beginsels, zeer verschillend naar mate het, voor ieder mensch, voor ieder Christen, voor ieder lid van een kerkgenootschap ingeroepen wordt.

Voor den mensch tegenover medemenschen is het regt van onderzoek onbeperkt, de gewetensvrijheid volkomen; niemand is bevoegd anderen tot aanneming van zijn geloof en denkwijs te dwingen. Het bekeeren door inquisitie en brandstapels is zeer consequent, wanneer men de zaligheid van uiterlijke deelneming aan eene zigtbare kerk afhankelijk maakt, doch, waar God in geest en waarheid wordt gediend, valt dwangbekeering weg.

Voor den Christen is het onderzoek binnen de grenzen der Openbaring beperkt. Doch juist omdat hij aan haar uitspraak gehouden is, is hij geregtigd en verpligt al wat hem voorgedragen wordt, van hoedanig menschelijk gezag ook voorzien, met de Heilige Schrift te vergelijken. De Bijbel is proefsteen. Hierdoor worden kerkvergaderingen en kerkelijke leerstellingen niet van invloed beroofd, maar die invloed wordt geregeld door de hoogste wet der christelijke Kerk.

Eindelijk ieder lid eener bijzondere kerk is, in die hoedanigheid, tot eerbiediging der grondslagen van het genootschap gehouden. Hiertoe zijn de leeraars in dubbele mate verpligt, wier gezag willekeur is, wanneer het niet ondergeschikt blijft

« PrécédentContinuer »