De mensch evenwel is niet aan zich zelven overgelaten. God heeft zich in de Heilige Schrift geopenbaard; daarin ligt de hoogste waarheid; daarin hebben wij een onbedriegelijken toetsteen. De rede is het werktuig der wijsbegeerte. In de geschiedenis wordt leven en werking der beginselen zigtbaar. Algemeene overeenstemming wijst op de waarheid, al is het dat ze haar niet bewijst. AAA EERSTE HOOFDSTUK. BEGINSELS. Wat zijn beginsels? van waar het algemeen worden van beginselloosheid? Hoe kan aan dit kwaad paal en perk worden gesteld?De beantwoording dezer vragen zal toonen dat men door beginselen tot God opgeleid wordt; dat Godverzaking beginselloosheid te weeg gebragt heeft, en dat men alleen door God in de Openbaring te erkennen, vastheid van beginsels herkrijgt. Wat zijn beginsels? beginsels zijn waarheden, met welke het onderzoek begint; erkende waarheden, die ten grondslage der redenering worden gelegd. Deze waarheden kunnen zelve gevolgtrekkingen en uit hooger waarheden afgeleid zijn. Zoo klimt men van hooger tot hooger beginselen op, tot men de hoogste waarheden bereikt, ontwijfelbaar, doch onvatbaar voor ontleding en betoog; voorwerpen van een geloof, dat het begin der wetenschap is '. Deze heeten bij uitnemendheid beginsels en zijn in Gods wil en wezen gegrond 2. Uit de ontwikkeling en toepassing ontstaat al wat in de onderscheidene wetenschappen den naam van beginselen draagt. Stellingen, aanvankelijk vatbaar voor betwijfeling en waarvan bewijs 1 ,,Appuyée sur ces vérités premières, que l'on croit sans pouvoir les ,, démontrer, la raison trouve une base fixe sur laquelle elle élève ses constructions, et d'où elle part pour aller aussi loin qu'elle peut aller." Ancillon. " 2 دو Gott ist es, welcher der Dinge Anfänge in seine Hand hält; darum wer diese gefunden, der hat Gott gefunden." Schubert. noodzakelijk was, worden, met behulp van die hoogste beginsels, op zoo voldoende wijze gestaafd, dat, om het bewustzijn van ontegenzeggelijkheid, bewijzen overbodig, betwijfelen ongerijmd is. Zoo wordt op de uitkomsten van het onderzoek het zegel der onbetwistbaarheid gedrukt; het is in dit gedurig vormen, als ware het, van ondergeschikte beginsels, in den overgang tot eene zekerheid welke geen twijfel meer duldt, dat de voortgang der wetenschappen ligt 1. Doch het is altijd aan God dat de geheele keten der menschelijke kennis vastgehecht wordt. Dus kan de beantwoording van de vraag: van waar het algemeen worden van beginselloosheid? niet moeijelijk zijn. Godverzaking is oorzaak der beginselloosheid geweest 2. De geschiedenis der latere tijden zou uit de boeken en uit het geheugen gewischt moeten worden, om te ontkennen dat Godverzaking plaats had; dat het atheismus op eene wijs verkondigd is, welke op de behandeling der wetenschappen en op de denkbeelden van het algemeen overmeesterenden invloed uitgeoefend heeft. Verval der christelijke kerk en zedenbederf hadden den weg voor theoretisch ongeloof gebaand. De filozofie der achttiende eeuw verscheen: de bron en toetssteen der waarheid werd niet meer in God en in zijn Woord, maar in den mensch en in zijne rede gezocht. Van toen af was het bederf der wetenschappen, en, daar de theorie nooit zonder invloed op de handelingen blijft, de val der Staten gewis. Godverloochening en zelfvergoding liep op verzaking van alle beginsels, op omkeering van alle begrippen en instellingen uit. Een revolutionair tijdperk moest er op volgen; men werd naar beginselloosheid, naar onverschilligheid omtrent beginsels geleid. Dit kon worden voorspeld; dit is voorspeld geworden; de reden van diepen val kan niet anders dan in dezen afval worden gezocht. Zoodra de bron en het wezen van alle waarheid niet meer werd gekend, moest elke waarheid tot den rang van vooroordeel en wanbegrip worden verlaagd. Alle geloof, zoo sprak de ongeloovige wijsgeerte, was bijgeloof geweest; de voorgeslachten hadden, in de • Alzoo werden uit meeningen beginsels, het onbetwistbare uit hetgeen ongewis was, gevormd; aan de nieuwere wijsheid is het gelukt beginsels in meeningen en zekerheid. in onzekerheid te herscheppen. 2 دو Toute la philosophie du dernier siècle ne fut qu'un véritable système d'athéisme pratique." Le Maistre. duisternis, voortgewandeld op een verkeerden weg, hadden op be-. driegelijke grondslagen gebouwd; wat zij voor goud hielden, hun gemeenschappelijk erfgoed, was valsche munt; zij hadden geen deugdelijken toetssteen gehad. Aldus wierp de oppermagt der individuële rede, beginselloochenend beginsel, al wat geloof en wetenschap daargesteld hadden, omver. Afbreken was de algemeene wensch en een niet moeijelijk werk. Nu zou er iets in de plaats worden gesteld; maar wat? hieromtrent rezen, bij ieder vraagstuk, duizenderlei beschouwingen op, voor welke nergens een vereenigingspunt was. De beginselen waren zonder kracht; geen wonder dat een bajert van meeningen ontstond. In die verwarring werd behoefte aan iets zekers en onwankelbaars gevoeld; de zekerheid werd, daar men geen hooger bron van kennis meer had, in eigen bespiegeling gezocht. Stelsel op stelsel kwam aan het licht: de menigte werd door het vermogen van een of ander indrukmakend genie medegesleept; in opstand tegen de heerschappij der beginsels, boog zij zich slaafsch voor deze of gene ijdele theorie. Stelsel op stelsel zonk weder in de duisternis weg. Door valsche theoriën werd men van theorie warsch. Zoo menigmaal was de waarheid beloofd en nooit de belofte vervuld; wat heeft, zeide men, dat ijdel zoeken en trachten gebaat? wat is waarheid, is er waarheid? ach! waarheid is een ijdele klank. Dezelfde werking kan vooral in de beoefening van het Staatsregt worden getoond. De Staten werden gesloopt. Vrij van geloof, was men vrij van gezag. De mensch, bron der waarheid, was zich zelven ten wet; eigen toestemming en verbindtenis de eenige en wankelbare grond van gehoorzaamheid en pligt. Met deze begrippen was men spoedig door puinhoopen omringd. Nu zou de nieuw-theoretische Staat worden gesticht; maar hoe? dit was de vraag; groote, moeijelijke vraag, voor wier oplossing men geen middel dan in den strijd van gewapende meeningen had. Vereeniging van filozofische vrijheid met maatschappelijke orde werd op vele wijzen beproefd; regeringsvormen en regeringsstelsels in menigte wisselden elkander af; het einde was telkens willekeur en onderdrukking. - Zuchtend onder de tyrannij had men de vrijheid in het oog; zoo slechts het bestuur omvergeworpen wierd, zou, waande men, haar heerschappij worden gevestigd. Doch eindelijk is de maat der teleurstelling vol. Zoo vele regeringen zijn gevallen; de strekking naar despotismus houdt stand; waartoe langer vrijheid gezocht? zij is geen wezen, maar schijn; een droombeeld dat in de verte bekoort en, als men meent het verkregen te hebben, ontvlugt. 1 Wanhopen en daarom onverschillig zijn aan beginsels; toestemmen, onbeziens, in de meening van den dag; lijdelijk berusten in hetgeen men de orde van zaken gelieft te noemen; behartiging van materiele belangen, met verwaarloozing en, waar het nuttig schijnt, met opoffering van al wat tot meer verhevene kringen behoort; ziedaar wat stelselmatig ongeloof, waar het onbelemmerd voortwerkt, eindelijk te weeg brengt; het karakteristieke van onzen tijd, in zoo ver de werking van het ongeloof zich daarin vertoont. 2 Een treurig karakter voorwaar! Ingenomenheid met een valsche leer geeft ijver en veerkracht, en deze behoeven slechts eene andere strekking te verkrijgen om de heerlijkste vruchten te dragen; doch onverschilligheid is doodelijk voor den geest; wat naar edele gewaarwording zweemt, bluscht zij uit; door haar wordt men tot het uiterste der bedorvenheid, tot spelen met beginsels, verleid. Is deze beoordeeling niet al te ongunstig? overdrijf ik niet, vooral in hetgeen ons Vaderland betreft? Veel loffelijks is er ook in onzen tijd. Het Christendom is 1 De toestand van Godsdienst, zedelijkheid en wetenschap is de vrucht waaraan de boom des ongeloofs werd gekend. De geschiedenis van Europa, (na de algemeenwording der antichristelijke begrippen, aaneenschakeling van revolutiën tot op den huidigen dag) bevat niets dan hetgeen bij den groei van het revolutionaire Staatsregt onvermijdelijk was. Het schetsen dezer natuurlijke historie is in de Nederlandsche Gedachten, bij wijze van overzigt, beproefd. Het zou belangrijk wezen den atheistisch-filozofischen oorsprong, eenigzins in bijzonderheden, aan te wijzen vooral ook der omwentelingen van Frankrijk, waarvan men nog steeds de oorzaak in de aanleidingen zoekt. وو در ,, Indépendance au dedans, domination au dehors, tel est l'objet de tous les desirs, le rêve de tous les esprits. La frénésie des armes et la fièvre de l'or agitent, consument les peuples. La science de les gou,, verner, science toute morale, se perd, et l'art matériel d'administrer lui succède, aux dépens de ce qui constitue la stabilité, la vigueur et la félicité réelle des empires. Les finances transformées en un vil agiotage, le commerce, les manufactures, les armées, deviennent toute la politique, ,, parce que l'argent est tout le bonheur des États, et le canon toute leur " " دو دو دو force. La politique philosophique, étroite et basse comme les intérêts matériels qu'elle considère uniquement, ne connaît d'autre vertu que l'habileté, d'autres crimes que les fautes, parce qu'elle n'est qu'une spécula tion de gloire ou d'argent." La Mennais. |