VOORBERIGT. Deze Proeve zag in 1834, als eerste deel van Beschouwingen over Staats- en Volkenregt, het licht. Zij maakt echter een afzonderlijk geheel uit. Ik geef een herdruk, geen omwerking. Hier en daar is verduidelijking en bekorting wenschelijk gekeurd. Aanhalingen die mij thans nutteloos schenen, zijn uitgewischt. Bij sommige bladzijden zal, ter voorkoming van misverstand, op het tijdstip der uitgaaf dienen te worden gelet. 1 Mijne overtuiging is, in de hoofdgedachte, niet slechts dezelfde gebleven, maar, door hetgeen ik later uit boeken en gebeurtenissen geleerd heb, versterkt. Eene Proeve wover de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd" is altijd aan de orde van den dag; nu meer dan ooit misschien, om den toestand waarin de loop der gebeurtenissen en de verdeeldheid van hen die vroeger eensgezind waren, het Vaderland gebragt heeft. Een mijner vrienden, ter waardering van de heerschende gemoedsstemming bij uitnemendheid bevoegd, gaf daarvan, in Januarij van dit jaar, deze kenmerken aan de hand: "zedelijke afmatting, algemeen geworden vertwij"feling aan de mogelijkheid om op maatschappelijk gebied eenig #christelijk beginsel te doen gelden, vernedering door allen onder * Bijv. pag. 6-11 en het Naschrift. VI vonden, die voor eenig christelijk belang in de bres hebben geustaan, als of het hun te doen ware om een vorm en een wklank." Zoo het jaar 1858 in Nederland zich aldus voordoet, zoo de juistheid van het droevig signalement, ook tegen wil en dank, in het oog valt, dan is de herhaling der hulde, hoe gebrekkig ook, die in 1834 aan het Evangelie, in verhouding tot kerk, staat, en maatschappij gebragt werd, na vijf en twintig jaren niet overtollig. Dan zal de poging om, in hetgeen geschied en bovenal in hetgeen geopenbaard is, grondslag en rigtsnoer van wetenschap en beoefening te doen aanschouwen, ook nu niet ongepast of ontijdig worden genoemd. 1 Ds. Chantepie de la Saussaye, Ernst en Frede. 's Hage, December 1858. VOORBERIGT DER EERSTE UITGAVE. Omstandigheden, wier ontvouwing niet te dezer plaatse behoort, hebben mij uit eene hooggeschatte betrekking in de gewenschte afzondering van een meer huisselijk leven wedergebragt. De rust mij te beurt gevallen moet, op mijne jaren geene werkelooze rust, de vrije uren moeten geene uren van ledigheid zijn. Mijne krachten mogen, het is zoo, naar mijn genoegen, maar niet enkel tot eigen genoegen worden besteed; en, zal ik trachten aan de pligten van Christen en van Nederlander eenigzins te voldoen, het ééne talent moet aan het nut ook van anderen worden gewijd. Deze overtuiging heeft het voornemen in mij doen ontstaan en bevestigd, om de vruchten van mijn arbeid als Beschouwingen over Staats- en Volkerenregt verkrijgbaar te stellen. Ik geloof mij hierbij met de goedkeuring althans dergenen te kunnen vleijen, die over het staken van de Nederlandsche Gedachten, een tijdschrift met welks beginselen ik volkomen instem, eenig leedwezen aan den dag hebben gelegd. Immers het werk, dat ik thans mijnen landgenooten aanbied, hoe verschillend in vorm, kan eenigermate als de gewijzigde voortzetting aangemerkt worden. Het is geschreven met dezelfde bedoeling; opwekking van christelijk geloof, van werkzame vaderlandsliefde, van pligtmatige gehoorzaamheid aan wettig gezag, van billijke waardering eener vrijheid die zeer wel, of liever, die alleen met zoodanig gezag vereenigbaar is. Het rust op dezelfde grondslagen, geopenbaarde waarheid en historische wezenlijkheid. Ik zou het gaarne christelijk-historische beschouwingen genoemd hebben, maar ik rekende bijna overtollig te melden, wat de behandeling van elk onderwerp behoort te getuigen; bijna onvoegzaam een eigen kenmerk mijner beschouwing te zoeken in hetgeen mij de voorwaarde, VIII de conditio sine quâ non van waarheid, regt en zedelijkheid schijnt. Doch welke denkbeelden mij ten leiddraad verstrekken zal uit dit eerste deel, hetwelk waarschijnlijk in langen tijd door geen tweede zal worden gevolgd, 1 naar ik mij vleijen durf, duidelijk zijn. De opgave en ontwikkeling daarvan, een stellig en naauwkeurig aanwijzen der hoogte van waar ik tracht het gebied ook van Staats- en Volkerenregt te overzien, scheen onmisbaar in een tijd, waarin elk, en niet zelden naar willekeur, een standpunt verkiest. Deze ontvouwing was, ook om het uiteenloopende der gevoelens, eene niet zeer ligte, eene zeer hagchelijke taak, en ik heb de beschrijving der middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd, voorzigtigheidshalve eene Proeve genoemd ; bedoelende eene opregte belijdenis af te leggen dat ik eigen krachten mistrouw, en de uitkomsten van een onderzoek, met ijver en waarheidsliefde gedaan, aan den toets van beter oordeel en van naauwkeuriger kennis onderwerp. De aanteekeningen, ik moet het erkennen, zijn menigvuldig. Over haar gepastheid zij de uitspraak aan anderen overgelaten, maar de menigvuldigheid is, dit ben ik mij zelven bewust, ongezocht. Het opzettelijk verlengen van aanteekeningen, het vertalrijken en opeenstapelen van aanhalingen, welke men dikwijls geleerde citaten noemt, is eene kunst, die ik nooit op zeer hoogen prijs heb gesteld, vermits zij, mijns erachtens, bij geringe kennis slechts een weinig behendigheid eischt. Ik durf beweeren zelfs spaarzaam te zijn geweest; vooral wanneer men gelieft in het oog te houden, dat wie zich tegen heerschende denkbeelden verheft, niet veel overeenstemming heeft te wachten, enkel vermits hij dus meent en gelooft en gevoelt; dat zoo hij al, en te regt, op eene, zijns inziens, gezonde redenering vertrouwt, hij trachten moet aan weloverdachte gronden, door het getuigenis van bevoegde regters, ingang te verschaffen; ja zelfs geen tred voorwaarts behoort te doen, zonder overtuigend te hebben getoond dat hij op den vasten bodem van bewezene waarheden blijft. De aanteeke 1 Wel zijn sommige mijner geschriften, onder den titel van tweede deel der Beschouwingen, te zamengebragt; maar een tweede deel, zoo als ik hier bedoelde, zag het licht niet. ११ دو La conformité des idées de l'auteur avec celles des siècles qui l'ont précédé, donne aux siennes plus de poids et une certaine noblesse d'ori |