derland, I.; bl. 73, leest men het volgende: zaken der Hoeksche en Kabeljaauwsche twis- | denkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelten, wordt door sommige Historieschrijvers almede opgegeven: het voornemen der Keizerin MARGARETHA tot het aangaan van een tweede (morganatisch?) huwelijk met een persoon van minderen stand. Welke bijzonderheden zijn den Navorschers daarvan gebleken; wie was de beminde persoon, en waarom is aan dat plan door de Keizerin geen gevolg gegeven? W. D. V. 163.- Wapens van Hunsego-kwartier en de Marne. Weet iemand den oorsprong dier wapens, waarvan verschillende volksverhalen in omloop zijn? - Het wapen van Hunsego (nu kanton Onderdendam) is een ridder, rijdende op een bruin paard in den draf, hebbende achter hem eene jonge dame, met los hangende haren, zittende schreijelings op het paard en eene blinkende ster in den regter bovenhoek des schilds achter het paard in het verschiet. Het wapen van de Marne (het westelijke gedeelte van Hunsego-kwartier) is hetzelfde bruine, doch nu galloppeerende paard, de dame is nu alleen, rijdende met slechts eene spoor aan de linkerhiel, met lossen teugel; men ziet geen ster meer, en ook de ruiter is vermist. Welke geschiedenis wordt hier voorgesteld? TEENSTRA. » Item si infirmi aliqui de societate nostra majoribus infirmitatibus detenti, vel gravati, utpote de morbo caduco, vel si sint succensi vel frenetici, aut infirmitatibus Sancti QUIRINI et Sancti CORNELII, aut si lepra sint detenti, gratiam in ipso hospitali quaesierint, enz. Wat zijn die infirmitates Sancti QUIRINI of Sancti CORNELII? heb ik wel eens hooren vertellen, dat, als men Spreekwijzen. Boffen. Als kind van ouds een gesloten koop verbrak, of niet ten gestand wilde doen, men verpligt was, teeken van berouw, met zijn achterste tegen het Raadhuis te staan, en driemaal te zeggen ik bof! Heeft dit boffen ook overeenkomst met het aan de kaak stellen? Is er eenig verband met ons tegenwoordige boffen, gelukkig zijn in het spel? Ik zou hier gaarne meer van weten. BOUMAN. 164. De familie Ravensberg. JACOBUS RAVENSBERG, zich ook noemende RAVENSBEECK (geboortig van Groningen) Philos. Dr., werd op den 3den Maart 1641 beroepen tot 170. Spreekwijzen. Om Zeep; AppelBuitengewoon Hoogleeraar in de Mathesis te Utrecht, en deed als zoodanig zijn intrede den flaauwte; Over zijn Thee; Buiten Westen. Deze 19den van die maand; hij werd spreekwoorden hebben nog al gelijkheid met den 17den spreekwoorden hebben op Junij 1644 bevorderd tot Gewoon Hoogleeraar, len. Wie weet er den oorsprong van op te elkander, ofschoon ze in beteekenis verschilen stierf in April 1650. Zijne vrouw was ELISABETH VAN HASSELT. Wie kan iets omtrent zijne familie en afstammelingen opgeven? C. & A. geven? BOUMAN. 171. Hobbekaas. Men noemt zoetemelksche-kaas, die van geheel afgeroomde melk is gemaakt, gewoonlijk hobbekaas; van waar die benaming? BOUMAN. Aanteekeningen. De Schilder Jan Teunisz. Blankhof, ook Blanckenrof en Blankerof. IMMERZEEL heeft, in zijn Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Schilders, van den Alkmaarder zeeschilder JAN TEUNISZ. BLANKHOF gewaagd. In de Resolutiën van de Gecommitteerden ter Admiraliteit te Amsterdam, treft men de volgende berigten over hem aan: »8 April 1665. Is geconsenteert dat JAN BLANCKENROF zal moogen scheep gaan by den Cap' DIRCK SCHEY op de gagie als Adelborst en genietende tractement in de Cajuit om gedurende den jeegenwoordige oorlog en de aanstaande expeditie teegens de Engelsche, occasie te hebben van te konnen teekenen of schilderen het gunt remarquabels tusschen weedersyds vlooten zal komen te passeeren, waarvan hy gehouden blyft de principaalen vooraf aan deesen Raade te presenteeren". En ор den 18 Feb. 1666: »IS JAN BLANKEROF ervaare schilder van Zeezaaken gestelt op het schip van den Cap" VAN ZAEN, om met het selve geëmployeert te werden op de gage van f 15 maendelyks en tractement in de Cajuit". .. ELSEVIER. A. 's Gravezande. Gaarne wenschte ik de aandacht van onze Nederlandsche Geschiedkundigen en Oudheidvorschers te vestigen op de werken van A. 'S GRAVEZANDE, die welligt minder bekend zijn, dan zij verdienen. Bewoners van Welna in 1650. De Familie Wuytiers. In het jaar 1650 en tijdens den aanslag van Prins WILLEM II op Amsterdam, werd de Hofstede Welna, aan den Amstel, door dien aanslag beroemd, bewoond door DIRK WUYTIERS, zoon van GOVERT WUYTIERS, in 1579 Raad en in 1581 Schepen te Amster- ' dam, en van DIEWERT BANNINCK. DIRK WUYTIERS had tot vrouw CATHARINA DE WALE, en daarbij vier kinderen: 2. GOVERT, Heer van der Werve, o. a. vermeld bij VAN LEEUWEN, Bat. Ill. p. 1292 en 1293; 3. JACOB, ongehuwd overleden; 4. JAN, Heer van Assumberg, Heemskerkenz.; 1. MARGRETA, gehuwd aan haren neef JACOB CROMHOUT. Men vindt onder zijne geschriften eenige, welker titel slechts een inhoud van plaatselijk en tijdelijk belang doet veronderstellen, doch die steeds bijzonderheden bevatten, dikwijls uit minder bekende schrijvers met groote naauwkeurigheid aangehaald, en betrekkelijk zaken, die thans nog de nasporing waardig zijn en algemeen verdienen gekend te worden. Zoo is zijne Tweehonderd jarige Gedachtenis van het eerste Synode der Nederlandsche Ker-sche geloof overging en Priester werd. Hij ken, Midd. 1769, voor de geschiedenis der Hervorming, zoowel in als buiten ons Vaderland, van rijken inhoud. Zijne Tweede Eeuw-gedachtenis der Middelburgsche Vryheid, Midd. 1774 en de Unie van Utrecht herdacht, Midd. 1779, bevatten veel, ook uit ongedrukte bronnen, van groot belang voor de geschiedenis van ons Land, terwijl zijne Vredegroet ter inwying van het Armziekenhuis te Middelburg, 1785, ofschoon slechts een gelegenheids-schrift, menige bijzonderheid leert kennen, omtrent de vroegere armen-verpleging,niet alleen in Zeeland, maar ook in de andere Gewesten. De schrijver was, zoowel door eigen onderzoek, als door de geleerde vrienden, in wier nabijheid hij leefde, in de gelegenheid, veel mede te deelen, wat in geene gedrukte, of D, III, Gezegde DIRK WUYTIERS had een broeder, JAN BANNINCK WUYTIERS, die tot het Room haalde bijna al de leden van zijn geslacht met zich over, en op zijn overlijden vervaardigde VONDEL eenige dichtregels. Van hem wordt ook melding gemaakt in de Batavia Sacra, Parte II, p. 405, alwaar zijn geboortejaar als 1591 en zijn sterfjaar als 1647 worden opgegeven. Eene zuster van dezen Priester was MARGARETHA genaamd, en echtgenoote van JAN GEELVINCK, Heer van Castricum, Burgemeester en Raad der stad Amsterdam. C. & A. Gevatheid van den Hoogleeraar S. J. Brugmans. In het begin van het jaar 1813, toen ik in zeedienst was en mij, wegens ziekte, te Enkhuizen in het hospitaal bevond, hoorde ik meermalen de volgende anekdote nopens den Hoogleeraar SEBALDUS JUSTINUS BRUGMANS 21 door den Chirurgijn-Majoor VAN DER LAAR, of VAN LAAR, verhalen. Bij zekere inspectie aldaar door eenen Franschen Commissaris der Marine (naar ik meen MARTIN genaamd) gehouden, waarbij ook de gezegde Hoogleeraar tegenwoordig was, vroeg die Commissaris ieder der aanwezigen af, welken rang hij bekleedde. Toen de een hem nu antwoordde Inspecteur des Hôpitaux, de andere Directeur, een derde Docteur en Médecine, een vierde Distributeur des vivres enz., zeide de Franschman: »Inspecteur, Directeur, Docteur, Distributeur, Entrepeneur, tout ce qui va en eur est voleur", waarop de Inspecteur BRUGMANS onmiddelijk hernam: "c'est comme vous dites, Monseigneur"! A. J. VAN DER AA. Vragen. LXXXIII.-Mr. Lowys Tuck. De Student Petrus Lambertus. In de kommervolle dagen der Hervorming was Engeland niet zelden het toevlugtsoord voor den Vlaming, die, om den wille der godsdienst, zijn vaderland verliet. Onder de personen die uit Sluis naar Engeland vertrokken zijn, heb ik opgeteekend Meester LOWYS TUCK en zijne echtgenoote, MAAIKEN geheeten. Deze Mr. LowYs, scholaster te Sluis, had het door zijne,, eerlijke propozitiën" in den Kerkenraad zoo verre gebragt, dat men den 14den December 1582 besloot, dat G. VAN DEN HAUTE, destijds Predikant te Sluis, hem aan de broederen der (Vlaamsche) Klassis zoude proponeren, opdat ,, zij op denzelven broeder ook wetenschap hebben van zijne goede en gezonde gaven". Eenigen tijd hierna verliet hij Sluis,in 1583, waarschijnlijk in Julij, en begaf zich naar Engeland. Aangenaam zou het mij zijn iets te vernemen van 't geen Mr. LOWYS TUCK aldaar wedervaren is. PETRUS LAMBERTUS was Student aan de Universi teit te Gent. Voor zoo veel mij bekend is, wordt hij in TE WATER, Geschiedenis der Hervormde Kerk en Hoogeschole te Gent, niet vermeld onder de leerlingen, uit deze Universiteit voortgekomen. Op den 21sten Julij 1583 vinden wij aangeteekend, dat een Student uit Gent zijne begeerte geopenbaard had, om alhier te komen proponeren. Reeds op den 4den Augustus daaraan volgende verscheen dan ook PETRUS LAMBERTUS, Student van de Universiteit te Gent ,,in de Consistory, den broederen biddende hem te vergunnen de 25 gulden, welke hem mijne heeren (van de wet) uit jonste beloofd hadden". — overmits hij om de beroerten des lands naar Engeland wilde vertrekken, waarop besloten werd, dewijl een welbekende en godzalige broeder, die verjaagd is, nood heeft geholpen te zijn, dat men daarom de Diakenen en den Pensionaris der stad aanspreken zal". Zeer waarschijnlijk is dus ook deze persoon naar Engeland vertrokken. Wie meldt mij iets naders van hem? J. H. VAN DALE. LXXXIV. Klotaris IV; Childerik III. Wiens zoon was KLOTARIS IV? Of is men er gansch onbekend mede, in hoeverre hij aan het Merovingische Koningsgeslacht vermaagschapt was? Was CHILDERIK III werkelijk de zoon van CHILDERIK II, zoo als in het Woordenboek van Zamenleving, op het artikel ,,CHILDERIK" gezegd wordt? Zou dit niet eene dwaling zijn; daar toch van de zonen van CHILDERIK II, die in 673 werd vermoord, alleen CHILFERIK II den dood ontkwam? Bij zeker Fransch schrijver vond ik, dat CHILPERIK II de vader was van CHILDERIK III. In hoeverre is zulks met de waarheid overeenkomstig? I. LXXXV. - Keizer Karel V protestantsch overleden. In de Aanteekeningen op de Geschiedenis der Nederl. Herv. Kerk, door YPEIJ en DERMOUT, wordt op bl. 57 vermeld: ,,Het, na zijnen (KAREL den Vdes) dood ontstane gerucht, dat hij in het laatst van zijne dagen Protestantsch zoude geweest zijn, is wel van alle gronden van waarschijnlijkheid ontbloot, hoezeer zelfs PHILIPS, zijn zoon, er niet weinig geloof aan sloeg. Dan er moet toch iets zijn geweest, waaruit dat gerucht zijnen oorsprong had. En vermoedelijk was dit niets anders, dan dat de voormalige Keizer, aan zich zelven overgelaten in zijne laatste stonden, van de erge mishandelingen, zoo velen onnoozelen aangedaan, het snerpendst berouw gehad en daarvan geene twijfelachtige blijken had gegeven" enz. Men vraagt uit welke bronnen YPEIJ en DERMOUT geput hebben, aangezien die niet bij hen vermeld staan? Uit GACHARD's onderzock in Spanje blijkt niets omtrent het beweerde Protestant geweest zijn van den Keizer. .. R. E. LXXXVI.-Kunstmatige schijndood. In de maand December van het jaar 1844 heb ik in het Oesterr. Morgenblatt (S. 579) een artikel gelezen, door dat hoofdzakelijk het volgende bevattende: Tijdschrift aan de Revue Britannique ontleend, en Proff. GRUSSELBAK, te Stockholm, door velerlei voorbeelden opmerkzaam gemaakt, die een buitengewoon langdurig dierlijk leven bewijzen, heeft, na negen en twintig jaren aan proefnemingen daaromtrent besteed te hebben, het belangrijk natuurgeheim doorgrond en zich eigen gemaakt, om een levend wezen, zoo lang hij zulks verkiest, in schijnbaar levenloozen toestand te doen verkeeren. Na meer dan 60,000 dieren aan deze proefnemingen te hebben onderworpen, heeft hij die op een ter dood veroordeeld meisje toegepast, dat hem daartoe namens de Regering [] is overgeleverd, en wil haar vijf jaren in dien toestand laten voortblijven. Zijn de uitkomsten hiervan bekend? Weet men daarvan ook thans meer bijzonderheden, dan dat die behandeling bestaat in eene vermindering van den warmtegraad der temperatuur. Is een dusdanige graad van koude denkbaar, die eene volkomene verde stijving" kan ten gevolge hebben en echter,,, organen noch weefsels beleedigen of verzwakken?" "En moet men bij eenen voldoenden uitslag aannemen, dat het sujet dien tijd geleefd heeft of niet = ouder W. J. F. is geworden of niet? LXXXVII. - Van Bergen, de Turfschipper van Breda. Bij de volgende Geschiedschrijvers vindt men den naam des Schippers van het Turfschip, bij de verrassing van Breda, in 1590, opgegeven als ADRIAAN VAN BERGEN; zie Maurits van Oranje, zyn Leven en Bedryf, 1651, bl. 77; VAN METEREN, Nederl. Historie, 1647, fol, 290; Tegenw. Staat der Ver. Nederl. Dl. II, bl. 251 enz. Bij KOK, Vaderl. Woordenb. Dl. XX, bl. 556 wordt hij duidelijker genoemd ADRIAAN JANSZOON VAN BERGEN. In eene voor mij liggende Staat echter, geschreven vóór 1625, waarop een honderdtal namen van militaire personen staan, welke tot bevordering in aanmerking wenschen te komen, lees ik onder anderen op de Letter W: " WILLEM VAN BERGEN, gewesen Scheeps-Cap". ende eerst Schipper op het Turffschip, oick die ge LXXXVIII.-,,Trigonale Cabbale". Kees Gerges. De Elysesche velden in Frankrijk. Ik ben in het bezit van een zeer curieus boekske (*), waarin o. a. klaar bewezen wordt dat de soldaten, die CHRISTUS gekruist en JOHANNES den Dooper onthoofd hebben, Westfalingers geweest zijn. Na van de legioenen te hebben gesproken, die toen in Jeruzalem gelegen hebben, leidt de Schrijver den naam van Gergesenen af van GERGES, Duitsch JÖRGEN, (iemand die eene volkplanting van Westphalingers in Judaea zoude geplaatst hebben) en zegt verder: ,,Indien deze lieden geene Westfalingers waren, hoe konden zij dan zulk eene liefde en vriendschap voor hunne zwijnen betoonen?" De Schrijver maakt gebruik van een paar inscripties te Rome, handelende over twee soldaten van NERO, en legt hunne namen, HILARIUS en BASSUS, door voor de letters getallen te stellen, aldus uit, dat de som der letters gelijk is aan die van twee plaatsen Stikhusen en Norden, vanwaar zij aldus (?) geboortig geweest zijn. De getallenreeks, welke de schrijver daartoe gebruikt, noemt hij: Trigonale Cabbale. A = 1 K = 55 L= 66 M= ? C= W Zonder dit bewijs, of eenige in dit boeksken voorkomende dwaasheid te willen wederleggen, weet ik niet waarom deze reeks, zoo zij al goed is, den naam draagt van Trigonale Cabbale? Is zij Meetkunstig dan behoeft de schrijver geen toevlugt te nemen tot de Caballistische wijze van uitleggen. Maar aan het einde sluit de schrijver zijn boekske met het navolgende Betoog: ,,Zie hier mijn wiskunstig betoog, ten opzigte van het getal DCLXVI, te vinden bij St. JAN in zijne Openbaring, Cap. XIII vs. 18. Men plaatst verkeerdelijk den Anti-Christ te Romen. Hierna volgt de substitutie der letters door bovengenoemde getallen er komt uit beide 666. Wie is deze KEES GERGES geweest? Had hij eenige Kerkelijke bediening? Op den omslag van het werkje wordt melding gemaakt van een dergelijk boek, door zekeren DE GRAVE, waarin zoude bewezen worden, dat de Elyseesche velden in Frankrijk lagen. Er wordt bij aangehaald: N. Vad. Letteroef. 1810, 29. Kan mij ook iemand (*) De titel van het boekjen is: Westfaalsche Oudheden, uit het oorsprongkelyk Handschrift van HILARIUS BASSO J. U. C. vertaald door HARMEN GERGESENUS VAN SOEST (gefingeerde namen ?). Collibus Usipetum. Ao. post redintegratam amicitiam inter HERODEM et PILATUM, CIOIOCCXXXIV. deze curiositeit ter leen geven of dat deel der Vad. Letteroefeningen? H. JR. LXXXIX.-Leesteekens. Onder al de duizend en één vragen, die reeds in DE NAVORSCHER zijn gedaan, heb ik er nog geene gevonden naar den oorsprong onzer leesteekens. Daarom ben ik zoo stout, die belangrijke quaestie eens te moveren. Wie kan mij zeggen, welke toch wel de afkomst mag zijn dier zoo magtige potentaten, met welke soms zoo oneerbiedig wordt omgesprongen, en die, als zij 't in het hoofd krijgen, zich maar een weinig te verplaatsen, zelfs een stijl van VAN DER PALM in baren onzin kunnen veranderen. En hoe veel wondere dingen kunnen zij niet meer! - Het vraagteeken gaat nog al gemakkelijk. Dit toch zal ontstaan zijn, naar de meening van sommige zeer geleerde mannen, uit de figuur der Latijnsche Q, de aanvangletter van 't woord Quaestio. Schrijft men n. 1. die Q ietwat op zijn ouderwetsch, b. v. zoo: 2, dan krijgt zij veel overeenkomst met ons vraagteeken (?). Die oorsprong laat zich hooren; zoo iemand 't beter weet, met alle genoegen. Maar ons uitroep-, schei-, sluitteeken, en hoe al die heeren verder mogen heeten, van welke natie of sprake zijn deze? 't Zou mij aangenaam zijn, zoo er eenige autochthonen onder gevonden wierden; maar met het oog op het vraagteeken, vrees ik, dat zulks niet het geval zal zijn. Maar hoe 't zij moge de geopperde quaestie een dapperen Navorscher vinden, en zoo 't hem lustte, mij op eene wijze ter rede te staan, dat ik zijn antwoord naast de vernuftige verhandeling van BILDERDIJK over de Romeinsche cyfers zou kunnen leggen, het lezen van zijn opstel zou een dubbel genot voor mij en gewis ook voor vele andere vrienden van DE NAVORSCHER zijn. DOLFJE. XCI. 'Antonio Vieyra. In het werk, getiteld: Causeries et Méditations historiques et littéraires par CHARLES MAGNIN (Par. 1843) leest men, Dl. II, bl. 372-393, een omstandig levensberigt van den Portugeschen Jezuiet ANTONIO VIEYRA, geboren te Lissabon, in 1608, en op zeer hooge jaren overleden te Bahia. In 1646 was hij Envoyé in den Haag en nogmaals in 1647. Onder zijne talrijke geschriften beslaan zijne predikatiën 12 deelen in 4°. (Lisb. 1679-1696), die zeer zeldzaam schijnen, daar noch SISMONDI, noch zelfs BOUTERWEK in zijne Gesch. der Portug. Literatur, ze met een enkel woord ver melden. Onder die predikatiën is er eene van 1640, gehouden te Bahia, gedurende de worsteling tusschen Nederland en Portugal, om de heerschappij over Brazilië. Zij staat in Dl. III, bl. 467, en heeft tot opschrift: Pelo bom Successo das armas de Portugal contra as de Hollanda; een stuk van den zonderlingsten aard, waarin hij God als 't ware sommeert, om Brazilië tegen de onzen te beschermen. Wij zeggen 't MAGNIN niet na, waar hij een door RAYNAL Vertaalden brok inlascht, dat deze heftige prise à partie eerbie dig is te noemen. 't Is de plaats niet proeven te leveren; maar wel om te vragen: vindt men bij gelijktijdige Nederlandsche schrijvers iets aangaande Pater VIEYRA Vermeld? Is eenige Nederlandsche boekerij in 't bezit van zijne werken? J. M. XCII. St. Graals Beker en Tempel te Monsalvar. Een snuffelaar in dogmatiek vraagt of een der Navorschers hem goede argumenten zou kunnen bezorgen, tot versterking van zijne meening, dat de St. Graal's beker, ook o. a. zoo bekend in de oude ridderromans, afkomstig was van eene dergelijke cratera, welke de Gnostici gebruikten als het emblema van een hunner leerstellingen? Vervolgens zou hij gaarne willen weten of St. GRAAL (?) die zijnen naam (*) aan den bekenden beker gegeven heeft, dezelfde is, onder wiens bescherming cene kerk, tempel of bidplaats te Monsalvar was opgerigt en waarvan in den ouden Duitschen roman van Titurel gezegd wordt dat de verdediging en bewaking aan de Tempelridders was opgedragen? Hij zou op die wijze gissingen willen maken omtrent de verwantschap van de orde der Tempelridders met de dogmata der Gnostici. Φίλος πονοῦ. XCIII. Geschiedenis der Nederlandsche Dijken Waterregten. Het is bekend, dat tegen het einde der 11de eeuw de eerste dijken in Holland en Gelderland werden aangelegd. Behalve de geschreven en gedrukte oude vaderlandsche dijk- en waterregten, met hunne ampliatiën en reformatiën, moeten er toch geschriften zijn uitgekomen, die, op geschiedkundigen grondslag, deze voor onze historie zoo belangrijke aangelegenheid behandelen. Gaarne wenschte ik te weten of er zoodanige boeken in onze taal bestaan, welke de vreemdeling, die onzer vaderen vlijt geleerd wordt te bewonderen, een gemakkelijk geschiedkundig overzigt daaromtrent geven kunnen, en, zoo neen, welke zijn, ouder dan het werk van Dr. ACKER STRATINGH, de bronnen, waaruit de een of ander onzer Vaderlandsche geleerden zulk eene geschiedenis zoude kunnen zamenstellen? P. N. XCIV. Toren van Pieter Janssen te Vlissingen. Het is uit de geschiedenis des vaderlands genoegzaam bekend, hoe een zekere PIETER JANSSEN, burger van Vlissingen, ten jare 1629 onder veel vrij (*) De vrager is, gelooven wij, op een dwaalspoor, bijaldien hij meent dat St. Graal een persoon zij geweest. Overbekend is de schaal of schotel (keltiesch?: gréal, Provençaalsch: grazal, middeneeuwsch Latijn: gradalis), uit één edelgesteente gevormd en door Engelen op aarde neêrgebragt, welks bewaring op den burgt Montsalvage den Tempelieren was toevertrouwd. Wij laten het aan de beslissing onzer medewerkers over, of hier de letterverplaatsing gelden mag van sang real voor san gréal en dat heilige vat niet voor den schotel kan gehouden zijn, waaruit de Heiland zijn Avondmaal zou gebruikt en welke zijn bloed zou opgevangen hebben. Aanm. v. h. Bestuur. willigers uitgetrokken, om 's Hertogenbosch voor den Staat en Prins FREDERIK HENDRIK te helpen winnen, daarbij de gewigtigste dienst heeft betoond waarvoor hij dan ook, na het bemagtigen dier stad door den Prins regt vorstelijk, zelfs ook met eenen zilveren toren, ter gedachtenis aan de plaats, waar hij te 's Bosch zijne heldendaad verrigtte, werd beloond (*). Vervolgens uit de dienst ontslagen en te Vlissingen teruggekeerd, liet PIETER JANSSEN zich aldaar in de St. Jakobsstraat een huis bouwen, in welks gevel hij eene steenen afbeelding deed stellen van den aan hem geschonken zilveren toren met het volgende bijschrift, benevens vier vergulde letters, wederzijds van den toren geplaatst, en aldaar nog heden ten dage aldus zindelijk aanwezig: --- Wij gaan te gronde, door het rukeloos gebiet Waar dit versje gecollecteerd werd is mij onbekend, doch een der Navorschers zal mij misschien wel kunnen mededeelen, waar Ds. MUNNIKEMOLEN predikant was? XCVI. Mr. A. S. Abbema; Yde of Edo Abbema. In de eerste Aflevering van het Biographisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderlandhebben vermaard gemaakt, (*) Dit gedenkstuk wordt nog op het stadhuis te Vlissingen bewaard. |